SCHOONMAAK, ZORG EN ONDERHOUD
Gepland onderhoud
Schakel uit en haal van stroomtoevoer voor het reinigen.
1. Maak de behuizing en het interieur van het apparaat zo vaak mogelijk schoon.
2. Reinig het toestel met een vochtige doek. Laat de schakelaar, het bedieningspaneel, de kabel of de
stekker nooit nat worden.
3. Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen. Deze kunnen schadelijke residuen achterlaten. Gebruik
alleen mild zeepwater.
4. Reinig de deurdichting alleen met water.
5. Zorg dat er geen schoonmaakwater in de elektrische componenten dringt.
6. Niet met een waterstraal reinigen.
7. Droog altijd na het schoonmaken met een zachte doek.
8. Laat het water dat bij het reinigen wordt gebruikt niet door het afvoergat in de verdampingsbak.
9. Wees voorzichtig als u de achterkant van het apparaat schoonmaakt.
10. Een agent of technicus moet reparaties uitvoeren indien nodig.
11. Als het toestel langdurig inactief wordt gelaten, trekt u de stekker uit het stopcontact nadat u de
schakelaar naar OFF heeft gezet, leeg het koelcompartiment en reinig grondig.
Speciaal onderhoud
De instructies in de volgende paragraaf kunnen door gekwalificeerde technici worden gevolgd
Reinig de condensor periodiek met behulp van geschikte gereedschappen (stofzuiger of zachte borstels)
om de levensduur van het apparaat te verlengen.
Controleer of de elektrische aansluitingen niet los zijn.
Controleer of de thermostaat en de sensor goed werken.
PROBLEMEN OPLOSSEN
Storing
Het apparaat is niet ingeschakeld
Het apparaat
Plug en lood zijn beschadigd
werkt niet
Zekering in de stekker is geblazen
Stroomvoorziening
Te veel ijs op de verdamper
Condensor geblokkeerd met stof
Deuren zijn niet goed gesloten
Het apparaat
Het toestel bevindt zich in de buurt van
gaat aan,
een warmtebron of luchtstroom totdat
maar de
de condensor wordt onderbroken
temperatuur
is te
Omgevingstemperatuur is te hoog
hoog/laag
Ongeschikte levensmiddelen worden in
het apparaat opgeslagen
Het apparaat is overbelast
Mogelijke fout
Probleemoplossende handeling
Controleer of het apparaat goed is aangesloten en
ingeschakeld
Bel uw agent of gekwalificeerde technicus
Vervang de zekering
Controleer de voeding
Ontdooi het apparaat
Bel uw agent of gekwalificeerde technicus
Controleer de deuren zijn dicht en de afdichtingen zijn
niet beschadigd
Verplaats de koelkast naar een meer geschikte plaats
Verhoog de ventilatie of verplaats het toestel naar een
koelere positie
Verwijder eventuele overmatige hete levensmiddelen
of verstoppingen aan de ventilator
Verminder de hoeveelheid voedsel die in het apparaat
is opgeslagen
28