– Koppel de hoogspanningskabels van
de elektroden los.
– Draai de bevestigingsschroeven van
de steun van de propeller los en ver-
wijder de steun.
– Borstel de propeller (turbulentie-
schijf) voorzichtig af.
– Maak de ontstekingselektroden
goed schoon.
– Ontdoe de fotocel goed van eventu-
ele vuilaanslag die zich op het opper-
vlak ervan afgezet heeft.
– Ontdoe de overige onderdelen van
de verbrandingskop van eventuele
aanslag.
– Na afloop hiervan moet u alles weer
monteren waarbij u in de omgekeer-
de volgorde als hierboven beschre-
ven te werk moet gaan en waarbij u
er op moet letten dat u de aangege-
ven maten aanhoudt.
4.7.3 Vervanging van
het inspuitstuk
Het verdient de aanbeveling om het
inspuitstuk aan het begin van elk ver-
warmingsseizoen te vervangen om er
zeker van te zijn dat het verbrandings-
debiet juist is en dat de spuitefficiëntie
bevredigend is.
Om het inspuitstuk te vervangen moet
u als volgt te werk gaan:
– Koppel de hoogspanningskabels van
de elektroden los.
– Draai de bevestigingsschroef (A fig.
16) van de steun van de elektroden
los en trek de steun eruit.
– Houd het spuitblok met een sleutel
nr. 19 tegen en draai het inspuitstuk
met een sleutel nr. 16 los (fig. 17).
4.8
STORINGEN IN DE WERKING
Hieronder worden enkele oorzaken en
de mogelijke oplossingen opgesomd
van een aantal storingen die eventueel
kunnen optreden en die aanleiding kun-
nen geven tot het niet of niet goed
functioneren van de ketel. Een storing
in de werking zorgt er in de meeste
gevallen voor dat het waarschuwings-
lampje van de besturings- en contro-
leautomaat dat op een blokkering
duidt, gaat branden.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden, kan de brander pas weer
functioneren nadat de ontgrendelknop
volledig ingedrukt is; als u dit gedaan
heeft en de normale ontsteking weer
plaatsvindt, kan de blokkering van de
brander aan een onschuldige storing
van voorbijgaande aard worden toege-
schreven.
Als de blokkering daarentegen voort-
duurt dan moet de oorzaak van de sto-
ring vastgesteld worden en de hieron-
der vermelde oplossingen toegepast
worden:
De brander gaat niet branden.
– Controleer de elektrische aanslui-
tingen.
– Controleer of de brandstof goed
wordt toegevoerd, of de filters en
het inspuitstuk schoon zijn en of de
leiding is contlucht.
– Controleer of de ontstekingsvonken
goed gevormd worden en of de bran-
derautomaat goed functioneert.
De brander gaat goed branden maar
gaat meteen daarna uit.
– Controleer de waarneming van de
vlam, de instelling van de lucht en de
werking van de branderautomaat.
De brander is moeilijk te regelen
en/of levert geen rendement.
Fig. 17
– Controleer of de brandstof goed
wordt toegevoerd, of de ketel
schoon is, of de rookgasafvoerleiding
niet verstopt is, het werkelijke door
de brander geleverde vermogen en
of de brander schoon is (stof).
De ketel wordt gauw vuil.
– Controleer de afstelling van de bran-
A
2 - 2,5 mm
der (analyse van de rookgassen), de
kwaliteit van de brandstof, de mate
van verstopping van de schoorsteen
en of de luchtdoorlaat van de bran-
der schoon is (stof).
De ketel komt niet op temperatuur.
– Controleer of het ketellichaam
schoon is, controleer de combinatie,
de afstelling, de prestaties van de
brander, de van te voren afgestelde
temperatuur, de goede werking en
de plaats van de regelthermostaat.
– Verzeker u ervan dat het vermogen
van de ketel voldoende is met het
oog op de installatie.
Er is een geur van onverbrande
gassen.
– Controleer of het ketellichaam en de
rookgasafvoer schoon zijn en of de
ketel en de afvoerleidingen (deurtje,
verbrandingskamer, rookgasleiding,
rookkanaal, afdichtingen) herme-
tisch afgesloten zijn.
– Controleer of de verbranding
goed is.
De veiligheidsklep van de ketel scha-
kelt vaak in.
– Controleer of er lucht in de installatie
zit en controleer de werking van de
circulatiepomp(en).
– Controleer de voorlaaddruk van de
installatie, de efficiëntie van het
expansievat/de expansievaten en de
inregeling van de klep zelf.
Fig. 16
37