Rijd nooit met ingeschakeld snijgereedschap over stroomvoerende kabels.
Gevaar: elektrische schok!
Bij beschadiging van een stroomvoerende kabel het apparaat uitzetten en
de kabel van het voedingsnet loskoppelen.
•
Wanneer u voor het onderhoud van uw gazon ook een maairobot gebruikt, moeten
de volgende veiligheidsinstructies met betrekking tot werkoppervlak van de
maairobot in acht worden genomen:
–
Vóór het maaien op deze oppervlakken moet altijd het bereik van de
begrenzingskabel worden gecontroleerd.
–
Wanneer de kabels in de aarde zijn gelegd, moeten deze worden
gecontroleerd, er mogen geen kabels te zien zijn, speciale aandacht is
geboden voor het laadstation.
–
Wanneer de begrenzingskabels bovengronds zijn gelegd, moeten deze direct
op de ondergrond gespannen verlopen en niet slap rondslingeren in het gras.
De kabels moeten voldoende door begrenzingsnagels gefixeerd zijn, zie
gebruiksaanwijzing.
–
De begrenzingsnagels mogen niet uitsteken, anders moeten ze ingedrukt
worden.
–
Rondslingerende kabelresten voor het maaien verwijderen.
Bij de hierboven beschreven omstandigheden bestaat het gevaar dat de kabel
door het werkgereedschap naar binnen getrokken en opgewikkeld wordt, wat kan
leiden tot ernstige verwondingen.
•
Naar beneden hangende takken en soortgelijke hindernissen kunnen de
gebruiker verwonden of het maaien belemmeren. Vóór het maaien op mogelijke
hindernissen zoals bijv. naar beneden hangende takken letten en deze snoeien of
verwijderen.
•
Om het goede en veilige bedrijf van een tuinapparaat te garanderen is een
aansluitkabel van de minimum kwaliteit H05 RN-F (alternatief H05 VV-F) volgens
DIN/VDE 0282/4, met een diameter van 3 x 1,5 mm² en een rubber of met rubber
beklede aansluitkoppeling volgens DIN/VDE 0620-2-1 vereist. De aansluiting moet
gebeuren aan een geaarde contactdoos 230 V wisselstroom.
•
Bij gebruik van een kabel met kinderbeveiliging moet men erop letten dat de
beveiliging foutloos werkt (licht loopt), aangezien anders de aansluitstekker van
het apparaat kan worden beschadigd.
•
De aansluitcontactdoos moet van een trage 16 A zekering zijn voorzien.
•
Het gebruik van differentiaalstroom beveiligingsinrichtingen met een
nominale differentiaalstroom van max. 30 mA of een gelijkwaardige beveiliging
wordt aanbevolen.
De elektrische uitrusting mag niet veranderd worden.
De aansluitleiding moet vóór elk maaien op tekenen van beschadiging en
veroudering gecontroleerd worden en mag alleen in foutloze toestand
worden gebruikt.
•
Als het apparaat aan een stroomopwekker moet werken, eerst een geautoriseerde
vakwerkplaats vragen welke stroomopwekker geschikt is.
•
Vóór het gebruik moet altijd door een zichtcontrole gecontroleerd worden of het
snijgereedschap, bevestigingsschroeven en de hele snijeenheid versleten of
beschadigd zijn. Ter vermijding van onbalans moeten versleten of beschadigde
messen en bevestigingsschroeven door een geautoriseerde vakwerkplaats worden
vervangen.
•
De toestand van de pictogrammen moet bij elke inzet gecontroleerd
worden. Versleten of beschadigde pictogrammen moeten worden vervangen.
Gebruik
•
Het machine mag niet in explosiegevaarlijke omgeving worden gebruikt.
Aansluitkabels uit de buurt van de snijdinrichting houden. Bij het maaien
niet met de machine over de aansluitkabel rijden en bij het geleiden van
de aansluitkabel steeds veiligheidsafstand aanhouden.
Indien de aansluitkabel beschadigd wordt, het apparaat uitschakelen en
wachten tot het mes stilstaat. Meteen de netstekker uittrekken. De
aansluitleiding niet aanraken voordat hij van het stroomnet geïsoleerd is.
Defecte aansluitleidingen moeten worden vervangen.
Erop letten dat de kabel vrij ligt, niet knikken, schuren of samendrukken.
•
Maai niet bij slecht weer, als het gevaar van blikseminslag bestaat.
•
Geen koptelefoon dragen om naar de radio of muziek te luisteren. Veiligheid bij het
onderhoud en het bedrijf vereisen onbeperkte aandacht.
•
Maai alleen bij daglicht of met voldoende licht. Bestuur de machine
stapvoets.
•
Pas de rijsnelheid aan de persoon en het terrein aan. Verhoog de snelheid
langzaam totdat u de juiste snelheid heeft bereikt en schakel eventueel de
rijaandrijving uit.
•
Bijzonder voorzichtig zijn als onoverzichtelijke hoeken, struiken, bomen of
andere hindernissen het zicht kunnen beïnvloeden.
•
niet te dicht bij gaten, sloten en taluds rijden. De machine kan plotseling over de
kop gaan als een wiel over de rand van een gat of talud rijdt of als een rand
plotseling meegeeft.
•
Voorzichtig bij het maaien onder speeltoestellen (bv. schommels). Het apparaat
zou in een onveilige positie kunnen komen. Er bestaat gevaar voor letsel.
•
De machine niet tijdens ziekte, moeheid of onder invloed van alcohol, medicijnen
of drugs bedienen.
•
Indien mogelijk moet het gebruik van het toestel bij nat weer worden
vermeden. Er bestaat gevaar voor uitglijden.
•
Zorg ervoor dat u op hellingen altijd stevig staat. Maai op een helling in
dwarsrichting, nooit naar boven of naar beneden. Wees bijzonder voorzichtig als u
op een helling van rijrichting verandert.
•
Maai niet op al te steile hellingen! Het maaien op hellingen brengt extra gevaren
met zich mee. Uw grasmaaier is zo krachtig, dat hij nog kan maaien op hellingen
die tot 58% (30° helling) aflopen. Om veiligheidsredenen raden wij u echter
dringend aan om dit theoretische potentieel niet te volle te benutten. Zorg altijd
voor een stabiele stand. In principe mogen met de hand geleide grasmaaiers bij
hellingen steiler dan 26% (15° helling) niet worden ingezet. Het gevaar dreigt dat
de stabiliteit verloren gaat.
•
Wees bijzonder voorzichtig als u de machine omkeert of deze naar u toe
trekt.
•
Bij achterwaartse bewegingen met de machine kunt u struikelen. Vermijd
achteruitlopen. Vermijd abnormale lichaamshoudingen. Zorg ervoor dat u stevig
staat en niet uw evenwicht verliest.
•
Houd de door de lengte van de stuurboom bepaalde veilige afstand aan.
•
Om een afglijden van het toestel tijdens het dragen te verhinderen, dient u
het toestel steeds vast te nemen met de daarvoor voorziene grijpinrichtingen
(draaggreep, behuizing, duwstangeinden of onderste gedeelte van de duwstang).
Niet vastnemen aan de uitwerpklep!
•
Neem voor het optillen of dragen het gewicht van de machine in acht (zie
technische gegevens). Het optillen van grote gewichten kan leiden tot problemen
met de gezondheid.
•
Til de machine nooit op en draag deze nooit met draaiende motor.
•
Gebruik de machine nooit met beschadigde of ontbrekende veiligheids- en
bescherminrichtingen.
Ontbrekende of beschadigde veiligheids- en bescherminrichtingen brengen uw
veiligheid en de veiligheid van andere personen in gevaar.
Veiligheidsinrichtingen zijn (zie hoofdstuk Beschrijving van de componenten):
–
Veiligheidsschakelbeugel motorstop (3)
De grasmaaier is uitgerust met een motorstop-inrichting.
In het lopende bedrijf en op een moment van gevaar wordt door de
beugel voor de motorstop los te laten de elektrische motor
uitgeschakeld.
De elektrische motor en het mes moeten binnen 3 seconden tot
stilstand komen.
De beugel moet na het loslaten in elk geval weer in de in de
afbeelding „Beschrijving van de componenten" getoonde positie
terugspringen.
Als dit niet het geval is, dan moet dit onmiddellijk door een
geautoriseerde vakwerkplaats gecontroleerd worden.
Verwondingsgevaar!
Als de nalooptijd van het apparaat groter is, het apparaat niet meer
gebruiken en naar een geautoriseerde vakwerkplaats brengen.
Meten van de nalooptijd
Na het starten van de elektrische motor draait het mes en is een
windgeluid hoorbaar.
De nalooptijd komt overeen met de duur van het windgeluid na het
uitschakelen van de elektrische motor, en deze kan met een
stopwatch worden gemeten.
De functie van de veiligheidsschakelbeugel mag in geen geval buiten
werking worden gesteld.
Men moet controleren of de veiligheidsschakelbeugel werkt zoals
voorgeschreven. Als dat niet het geval is, moet hij door een erkend
vakbedrijf gerepareerd worden.
4