NL
9. Instelling van de gewenste spuitstraalvorm
WAARSCHUWING! Gevaar voor verwonding! Nooit tijdens het instellen
van de luchtkap aan de handbeugel trekken.
Draai de wartel (afb. 7, 1) iets los en draai de luchtkap (2) in de gewenste spuitvormstand
(pijl). Draai vervolgens de wartel weer vast.
Afb. 6 A = verticale vlakke straal
Afb. 6 B = horizontale vlakke straal voor het verticaal opbrengen van verf
Afb. 6 C = ronde straal
10. Instelling van de materiaalhoeveelheid (Afb. 8)
Bepaal de materiaalhoeveelhid door de stelschroef op de trekker van het pistool te verdraaien.
-
naar links draaien
+
naar rechts draaien
11. Spuittechniek
•
Het spuitresultaat wordt grotendeels bepaald door hoe glad en schoon het te spuiten
oppervlak vooraf is gemaakt. Behandel het oppervlak daarom zorgvuldig voor en
houd het stofvrij.
•
Dek oppervlakken die niet moeten worden gespoten af.
•
Dek schroefdraden en dergelijke aan het spuitobject af.
•
Een spuitproef op karton of iets dergelijks is aan te bevelen om de juiste instelling
voor het spuitpistool te bepalen.
Belangrijk: Begin buiten het te spuiten oppervlak en voorkom onderbrekingen
binnen het te spuiten oppervlak.
•
De spuitbeweging moet niet met de pols worden uitgevoerd, maar met de arm. Zo
blijft tijdens het spuiten de afstand tussen het spuitpistool en het oppervlak altijd
gelijk. Kies een afstand van 5 - 15 cm, afhankelijk van de gewenste straalbreedte.
Afb. 9 a: GOED gelijkmatige afstand tot het object.
Afb. 9 b: FOUT ongelijkmatige afstand leidt tot een ongelijkmatig resultaat.
•
Beweeg het spuitpistool gelijkmatig heen en weer of op en neer, afhankelijk van de
instelling van de spuitstraalvorm.
•
Gelijkmatige bewegingen met het spuitpistool geven een uniforme
oppervlaktekwaliteit.
•
Reinig spuitkop en luchtkap met oplosmiddel resp. water wanneer zich daarop
materiaal heeft opgebouwd.
50
voor het horizontaal opbrengen van verf
voor hoeken en randen en voor moeilijk
bereikbare oppervlakken
minder materiaal
meer materiaal
W 200