NL
LET OP: GEVAAR! De brandstof is ui-
terst brandbaar.
a. Bewaar de brandstof in speciale
tanks;
b. Giet de brandstof, met behulp van
een trechter, alleen in de open lucht
in de tank en als u dit doet mag u
hierbij, en ook niet tijdens het hante-
ren van de brandstof, niet roken;
c. Giet de brandstof in de tank vóórdat
u de motor aanzet: als de motor aan-
staat of warm is mag u geen bran-
dstof toevoegen of niet de dop van de
brandstoftank eraf draaien;
d. Als u brandstof gelekt heeft mag u
de motor niet starten maar dient u
de machine uit de buurt van de plek
waar u de brandstof gelekt heeft
te brengen en te voorkomen dat er
brand ontstaat. U dient te wachten
totdat de brandstof verdampt is en de
brandstofdampen opgelost zijn;
e. Draai de doppen van de brandstof-
tank van de machine en van het bran-
dstofblik altijd goed dicht.
Vervang de geluiddempers als deze de-
fect zijn.
Vóór het gebruik dient u een algemene
controle van de machine te verrichten,
met name de toestand van het maaisy-
steem, en dient u te controleren of de
bouten en het maaisysteem niet versle-
ten of beschadigd zijn.
Vervang het beschadigde of versleten
maaisysteem en/of de bouten als één
geheel om ervoor te zorgen dat het
maaisysteem in balans blijft.
Eventuele reparaties moeten door een
gespecialiseerd centrum worden uitge-
voerd.
Controleer regelmatig de toestand van
de accu. Vervang hem in geval van be-
schadiging van de behuizing, of de
klemmen.
3.3
TIJDENS HET GEBRUIK
Start de motor niet in gesloten ruimten,
waar zich gevaarlijke koolstofmonoxide
kan ophopen.
De machine alleen in de open lucht of in
8
NEDERLANDS
een goed geventileerde ruimte starten.
Denk eraan dat de uitlaatgassen giftig
zijn.
Werk uitsluitend bij daglicht of met
goed kunstlicht en wanneer het zicht
goed is.
Verwijder personen, kinderen en dieren
uit de werkzone.
Vermijd, indien mogelijk, op nat gras
te werken. Vermijd te werken in de re-
gen en bij risico op onweer. Gebruik de
machine niet als het slecht weer is, met
name als er kans op bliksem bestaat.
Alvorens de motor te starten, het
maaisysteem
uitschakelen en de aandrijving in "neu-
traal" schakelen.
Rijd voorzichtig wanneer u obstakels
nadert die uw zicht beperken.
Schakel de parkeerrem in wanneer u de
machine parkeert.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° (17%) rijden, ongeacht de
rijrichting.
Denk eraan dat er geen "veilige" hellin-
gen bestaan. U dient bijzonder goed op
te letten als u zich op een helling be-
geeft. Om te voorkomen dat u omkantelt
of de controle over de machine verliest:
a. niet plotseling stoppen of optrekken
b. de koppeling altijd voorzichtig laten
c. de snelheid op de hellingen en in
d. op hobbels, taluds en op verborgen
e. Nooit dwars op de helling maaien.
(Vertaling van de originele
gebruiksaanwijzingen)
of
de
als u een helling op- of afrijdt;
opkomen en altijd een versnelling in-
geschakeld houden, met name bij het
naar beneden rijden;
scherpe bochten laag houden;
gevaren letten.
Hellende grasvelden moeten in de
richting van de helling/daling worden
gemaaid, en nooit overdwars. Let
goed op bij veranderingen van rich-
ting. Let op dat de bovenste wielen
geen obstakels (stenen, takken,
wortels etc.) tegenkomen waardoor
de machine opzij wegglijdt, kantelt of
men de controle erover verliest.
krachtafnemer