• Vermijd inademing van de dampen van de brandstof.
• Als de motor aanstaat of warm is mag u geen brandstof toe-
voegen of de dop van de benzinetank afdraaien.
• Open de dop van het reservoir langzaam om de interne druk
geleidelijk aan af te laten.
• Breng geen vlammen nabij de opening van het reservoir om
de inhoud ervan te controleren.
• In geval van brandstoflekkage niet de motor opstarten, maar
de machine verwijderen uit de buurt van de gemorste brand-
stof. Voorkom elk risico van ontbranding totdat de brandstof
is verdampt en de brandstofdampen verdwenen.
• Reinig onmiddellijk elk spoor van brandstof dat op de machi-
ne of op de grond gelekt is.
• Draai de dop altijd weer goed op het brandstofreservoir en op
de houder van de brandstof.
• Start de machine nooit op de plaats waar de brandstof bijge-
vuld werd; de motor moet steeds gestart worden op een af-
stand van minstens 3 meter van de plaats waar de brandstof
bijgevuld werd.
• Vermijd dat brandstof met kledij in contact komt. Als dit toch
gebeurt, moet u eerst andere kledij aantrekken vooraleer de
motor te starten.
2.3
TIJDENS HET GEBRUIK
Werkzone
• Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke
koolstofmonoxide kan concentreren. Het opstarten moet
in openlucht of op een goed verluchte plaats plaatsvinden.
Denk er altijd aan dat uitlaatgassen giftig zijn.
• Richt, tijdens het opstarten van de machine, de geluids-
demper en dus de uitlaatgassen nooit naar ontvlambare
materialen.
• Gebruik de machine niet in omgevingen met gevaar op ont-
ploffing, in aanwezigheid van ontvlambare vloeistoffen, gas
of stof. De elektrische gereedschappen genereren vonken
die stof of dampen kunnen doen ontvlammen.
• Werk enkel bij daglicht of met goed kunstmatig licht en bij
goede zichtbaarheid.
• Verwijder personen, kinderen en dieren uit de werkzone. De
kinderen moeten onder toezicht van een andere volwassene
staan.
• Werk niet op nat gras, bij regen of bij risico op onweer, in het
bijzonder wanneer er kans op bliksem bestaat.
• Let bijzonder goed op de onregelmatigheden van het terrein
(drempels, geulen), op de hellingen, op verborgen gevaren
en op de aanwezigheid van eventuele hindernissen die de
zichtbaarheid zouden kunnen beperken.
• Wees zeer voorzichtig nabij steile niveauverschillen, sloten of
dijken. De machine kan omkantelen indien een wiel over de
rand gaat of indien de rand inzakt.
• Werk in de dwarse richting van de helling en nooit in de rich-
ting van de stijging/daling, let goed op bij de veranderingen
van richting, verzeker ervan een goed steunpunt te hebben,
en let er goed op dat de wielen niet op hindernissen stoten
(stenen, takken, wortels, enz.) die een zijdelingse verschui-
ving of verlies van controle over de machine zouden kunnen
veroorzaken.
• Let goed op het verkeer, wanneer de machine dicht bij de
straat gebruikt wordt.
• Om brandgevaar te voorkomen, de machine niet met warme
motor achterlaten op bladeren, droog gras of andere ont-
vlambare materialen.
Gedrag
• Let op wanneer u achteruit of achterwaarts rijdt. Kijk achteruit
voor en tijdens het achteruit rijden om u ervan te verzekeren
dat er geen hindernissen zijn.
• Niet rennen, maar lopen.
• Laat u niet door de grasmaaier trekken.
• Houd altijd de handen en voeten ver van het maaimechanis-
me, zowel wanneer de motor gestart wordt als tijdens het
gebruik van de machine.
• Let op: het maai-element blijft gedurende enkele seconden
na zijn afkoppeling of na uitschakeling van de motor draaien.
• Houd steeds afstand van de uitlaatopening.
• De delen van de motor niet aanraken, omdat die tijdens het
gebruik erg heet worden. Gevaar voor brandwonden.
In geval van breuken of ongevallen tijdens het werk, dient
men de motor onmiddellijk stil te zetten en de machine te
verwijderen om geen verdere schade te berokkenen; in geval
van ongevallen met persoonlijke letsels of letsels aan derden,
dient men onmiddellijk de meest geschikte eerste-hulp-proce-
dures te volgen voor de situatie en zich tot een gezondheids-
structuur te richten voor de nodige zorgen. Verwijder zorgvul-
dig eventuele resten die schade of letsels aan personen of
dieren kunnen veroorzaken indien ze onopgemerkt blijven.
Beperkingen voor het gebruik
• Gebruik de machine nooit wanneer de beveiligingen bescha-
digd zijn, ontbreken of niet correct geplaatst zijn (opvangzak-
ken, afvoerbeveiliging aan de zij- en achterkant).
• Gebruik de machine niet indien de toebehoren/werktuigen
niet op de voorziene plaatsen geïnstalleerd zijn.
• De aanwezige veiligheidsinrichtingen/microschakelaars niet
uitschakelen, afschakelen, verwijderen of schenden.
• De afstellingen van de motor niet wijzigen, en de motor niet op
een te hoog toerental brengen. Indien de motor op een te hoog
toerental draait, neemt het risico voor lichamelijke letsels toe.
• Overbelast de machine niet en gebruik geen kleine machine
om zware werken te verrichten; het gebruik van een machine
met aangepaste afmetingen zal de risico's beperken en de
kwaliteit van het werk verbeteren.
2.4
ONDERHOUD, STALLING EN VERVOER
Regelmatig onderhoud en een correcte stalling garanderen de
veiligheid van de machine en het niveau van de performance.
Onderhoud
• Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of
beschadigd zijn. De defecte of beschadigde onderdelen
moeten vervangen en niet gerepareerd worden.
• Om brandgevaar te beperken, moet u regelmatig controleren
of er geen olie en/of brandstof lekt.
• Tijdens de afstellingen van de machine, moet men erop let-
ten dat de vingers niet tussen het bewegende maaimecha-
nisme en de vaste delen van de machine beklemd geraken.
De in deze aanwijzingen genoemde geluids- en vibratie-
niveaus zijn bovengrenzen bij het gebruik van de machine.
Het gebruik van een niet gebalanceerd maai-element, een
overdreven bewegingssnelheid en gebrekkig onderhoud
hebben een negatieve invloed op het geluidsniveau en
op de trillingen. Bijgevolg is het noodzakelijk preventieve
maatregelen te treffen om mogelijke schade ten gevolge
van een hoog geluidsniveau en stress van trillingen te
vermijden; zorg voor het onderhoud van de machine, draag
gehoorbescherming, maak pauzes tijdens het werk.
Stalling
• Zet de machine niet met brandstof in de tank in een ruimte
waar de brandstofdampen met vlammen, vonken of een
warmtebron in aanraking zouden kunnen komen.
• Laat geen houders met restmateriaal in een gesloten ruimte,
om het risico op brand te voorkomen.
2.5
BESCHERMING VAN DE OMGEVING
De milieubescherming moet een belangrijk en prioritair aspect
vormen voor het gebruik van de machine, ten gunste van de
civiele samenleving en de omgeving waarin we leven.
NL - 2