3.2 De generator aansluiten
3.2.1 Waterstofuitlaatpoort
Raadpleeg "Aanbevolen systeemlay-out" op pagina 33 voor de gewenste
systeemconfiguratie.
De generator moet worden aangesloten op het toepassingsinstrument aan de
hand van ófwel een roestvrijstalen leiding van hoge kwaliteit ófwel met een
koperen leiding van klasse (B-280). Verwijder de dop van de klemringkoppeling
op de stikstofuitlaatpoort. Steek de leiding in het verbindingsstuk van de
uitlaatpoort en draai aan de moer van de leiding tot die handvast zit. Gebruik nu
een moersleutel om de moer nog één en een vierde (1 1/4) draai te geven.
Wanneer u leidingen afsnijdt, gebruik dan altijd de juiste werktuigen zodat u
zuiver en loodrecht kunt snijden. Bij het snijden van leidingen komt afval vrij dat
moet worden verwijderd, anders kan het de afwaartse instrumenten
beschadigen. Het is raadzaam alle leidingen te spoelen om al het mogelijke vuil
te verwijderen. Zorg ervoor dat de leidingen voldoende worden ondersteund,
om schade en lekken in het systeem te vermijden.
Alle onderdelen die in het systeem worden gebruikt, moeten minstens geschikt
zijn voor de maximale bedrijfsdruk van de apparatuur. Beveilig altijd het
systeem door geschikte drukontlastingsventielen te installeren.
3.2.2 Afvoergaten
Om persoonlijke letsels en schade aan het toepassingsinstrument te vermijden, moeten de systeemleidingen minstens 15 minuten worden
gespoeld om alle opgesloten zuurstof te verwijderen. Wanneer een 3-wegs kogelventiel wordt gebruikt op de ontluchtingsleiding, zoals
aanbevolen op pagina 33, controleer dan of het ventiel geopend is in de richting van de ontluchtingsleiding, en niet naar het
toepassingsinstrument. Indien geen kogelventiel wordt gebruikt, zorg er dan voor dat het toepassingsinstrument niet aangesloten is op de
systeemleidingen.
Raadpleeg "De generator in werking stellen" op pagina 36 voor informatie over spoelen.
Het overloopwater en het gemorste water van de waterfles moet permanent worden weggeleid aan de hand van respectievelijk de 1/2" en 1/4"
Tygon- of PTFE-leidingen. De leiding aangesloten op de overloopafvoer moet een bochtstuk hebben om verontreiniging van de interne
waterfles te vermijden. Controleer altijd de plaatselijke richtlijnen voor het afvoeren van gedeïoniseerd water.
3.2.3 Stroomvoorziening
Raadpleeg de kenplaat voor de juiste netspanning en -frequentie. Selecteer het geschikte elektriciteitssnoer en sluit het aan op de geschakelde
IEC 320-contrastekker op de generator. Steek de stekker rechtstreeks in het stopcontact. Gebruik geen verlengsnoer.
3.2.4 De waterfles vullen
Als ander water dan gedeïoniseerd water wordt gebruikt (gedeïoniseerd, ASTM II,
>1 M , <1 S, gefiltered tot <100 m) in deze generator, beschadigt dit de
waterstofcel, waardoor deze minder lang mee gaat.
Vul de waterfles met vers, gedeïoniseerd water tot ongeveer 15mm onder de bovenste lip
van de nek van de fles. Als de generator ingeschakeld is, wordt een hoorbaar en
zichtbaar signaal gegeven wanneer het juiste niveau wordt bereikt.
Doe geschikte handschoenen aan om verontreiniging te vermijden, steek de
deïsonisatiepatroon in de waterfles en draai de dop vast.
3.2.5 Watertoevoer (generators met automatische watervulling)
Met de optionele watervulling kan de waterfles van de generator op basis van
zwaartekracht worden gevuld vanuit een geschikte, gedeïoniseerde watertoevoer.
Wanneer het waterpeil onder het middelpunt zakt, wordt de waterfles automatisch
bijgevuld met gedeïoniseerd water.
Sluit de toevoer van gedeïoniseerd water aan op de automatische waterinlaat aan de hand van de meegeleverde geribde adapter en een
schone 1/4" Tygon- (of gelijkwaardige) leiding. Het is raadzaam om een balanslijn te installeren aan de inlaat, om luchtzakken te vermijden.
Spoel de leiding om alle opgesloten lucht te verwijderen. Raadpleeg "Technische specificatie" op pagina 29 voor de vereisten voor de
watertoevoer.
34
W A T E R
F U L L