2. De rode en gele lampjes gelijktijdig knipperen, dan bevindt er zich
een obstructie in het kijkveld en is het kijkveld ontoereikend om
een alarmsituatie te verifiëren. Er zijn twee mogelijkheden:
Als het knipperen begon aan het einde van het detectiegebied,
dient u de laserstraal meer naar links uit te lijnen (fig.
Als het knipperen begon aan het begin van het detectiegebied,
dient u de laserstraal meer naar rechts uit te lijnen (fig.
Draai de borgschroeven in de basis los (fig.
drie bijstelschroeven in de basis om de detector weer met het
midden uit te lijnen, zoals in fig.
straal weer juist hebt uitgelijnd, draait u de borgschroeven op de
basis weer vast.
4.
Als de lampjes niet knipperen, bevindt het gordijn zich buiten het
detectiebereik (fig.
heen om te proberen het te detecteren.
5.
Voer de looptest opnieuw uit om te controleren dat de detector nu juist
is uitgelijnd.
6.
Stel J2 in op Uit.
Opmerking 1: Als de CLM Aan is, wordt de alarmuitgang geactiveerd.
Opmerking 2: Het verdient aanbeveling de kap op de detector te
plaatsen voordat u de CLM-looptest uitvoert.
7. De detectorstatus via de LED's aflezen
A) Indicatielampjes
Tabel 3: LED-indicatie
= Doorlopend Aan
Detector-status
Stroom aan
Hoog-/laagspanning
CLM
Iemand loopt door
de gordijnen
PIR-inbraakalarm
PIR-inbraakalarm
j
D) . Loop op een kleinere afstand door de straal
Gele LED
Rode LED Resetten
- - -
- - -
- 53 -
) en gebruik de
c
B is weergegeven. Nadat u de
= Normaal knipperend (1 Hz)
= Snel knipperend (4 Hz)
Automatisch na 70 sec.
Correcte spanning toepassen.
Automatisch na 3 sec.
Automatisch na 3 sec.
j
B).
j
C).