inbouw- en bedieningsvoorschriften van de
schakelkast.)
VOORZICHTIG! Veiligheidsaanwijzing voor het
waarborgen van de werking!
De inschakeldruk van de tweede drukschakelaar
moet groter zijn dan de inschakeldruk van de
derde drukschakelaar.
Bij het bereiken van de uitschakeldruk van druk-
schakelaar 1 wordt pomp 1 na afloop van de
nalooptijd uitgeschakeld.
Als pomp 2 gestart is, wordt deze bij het bereiken
van de uitschakeldruk van drukschakelaar 2 en na
afloop van de nalooptijd uitgeschakeld.
Het gemonteerde membraandrukvat (Fig. 2a/2b,
pos. 8) genereert een zekere bufferwerking bij het
in- en uitschakelen van de installatie en maakt het
bovendien mogelijk dat er maar weinig water uit
het voorraadvolume van het drukvat wordt geno-
men zonder dat de pomp wordt ingeschakeld. Dat
verlaagt de schakelfrequentie. De manometer
dient voor de visuele controle van de actuele druk.
Met het aftapventiel moet er bij onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden van de drukschakelaar
worden ontlast. Aanwijzingen voor het instellen
van de drukschakelaar vindt u onder punt 8.2!
VOORZICHTIG! Gevaar voor beschadiging!
De pomp mag niet drooglopen om de mechani-
sche afdichting resp. het glijlager te bescher-
men. Droogloop kan lekkage van de pomp
veroorzaken!
Geluidsniveau max. (*)
Lpa in [dB(A)]
(*) Waarden voor 50 Hz (constant toerental) met tolerantie van +3 dB(A)
Lpa = emissieniveau m.b.t. de werkplaats in dB(A)
Tabel 2
De installatie is bedoeld voor het gebruik van een
pomp. Als bij onjuist functioneren een tweede
pomp wordt ingeschakeld, wordt het geluidsni-
veau met ca. 3 dB(A) verhoogd.
Het geluidsniveau door de suppletie via de vlot-
terkraan kan tot maximaal 75 dB(A) bedragen.
7 Opstelling/installatie
7.1 Plaats van opstelling
De installatie dient in de technische centrale of in
een droge, goed geventileerde, vorstvrije, aparte,
afsluitbare en overstromingsvrije ruimte opge-
steld te worden (verdere vereisten van de normen
dienen in acht te worden genomen).
• De bodem van de opstellingsruimte dient vol-
doende gedraineerd (aansluiting op riool o.i.d.) te
zijn.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-FLA Compact
3
4
5,5
63
68
69
6.4 Speciale eisen van DIN 14462
6.4.1 Afsluiters
Alle afsluiters zijn af fabriek beveiligd tegen onbe-
voegd sluiten resp. bedienen. Na de ingebruik-
name moet gecontroleerd worden of deze
beveiligingen nog werken.
6.4.2 Minimale aftaphoeveelheid (Fig. 11)
De pompen worden beschermd tegen oververhit-
ting en daaruit resulterende droogloop, bij belas-
ting met minimale hoeveelheden aan de
systeemzijde door een minimum aftaphoeveel-
heid via bypass-schakeling. Deze schakeling
werkt zonder hulpenergie. Dit debiet wordt door
een meetflens (pos. 18) vastgesteld en wordt door
de pomp via een afsluitkraan (pos. 11), de meet-
flens, de bypass-leiding (pos. 15) op de aanslui-
ting (pos. 15b) naar de breektank afgevoerd.
VOORZICHTIG! Veiligheidsaanwijzing voor het
waarborgen van de werking!
Een geblokkeerde of niet aangesloten bypass-
leiding kan leiden tot het blokkeren van de
pomp.
6.4.3 Schakeltoestel FLA Compact
Meer informatie hierover vindt u in de inbegrepen
inbouw- en bedieningsvoorschriften van de scha-
kelkast.
6.5 Geluidsgedrag
In de volgende tabel 2 zijn pompen van de stan-
daardversies met Helix V bij een netfrequentie van
50 Hz opgenomen.
Nominaal vermogen (kW)
7,5
9
69
70
• Er mogen geen schadelijke gassen in de ruimte
komen of aanwezig zijn.
• Er dient voor voldoende ruimte bij onderhouds-
werkzaamheden gezorgd te worden. De belang-
rijkste afmetingen vindt u in het meegeleverde
opstellingsschema. De installatie dient van ten
minste twee kanten vrij toegankelijk te zijn.
• Het montagevlak moet horizontaal en vlak zijn.
De ondergrond moet statisch voldoende belast-
baar zijn.
• De grondplaat van de breektank moet over het
gehele oppervlak contact maken.
• De breektank moet ook na de installatie toegan-
kelijk blijven voor onderhoudswerkzaamheden
(minimaal 600 mm boven het reservoir, 1000 mm
aan de bedienzijde).
• De installatie is ontworpen voor een maximale
omgevingstemperatuur van 0 °C tot 40 °C bij een
relatieve luchtvochtigheid van 50 %.
Nederlands
11
15
18,5
71
69
72
69