10. Afstellen van het rijwerk
Het rijwerk moet voor de eerste proefrit worden gecontroleerd en indien nodig worden afgesteld.
De verklaring van de samenhang tussen het afstellen van de installatie van het chassis en het rijgedrag zijn erg
complex en gaan het kader van deze handleiding te buiten. Wij zullen daarom hier enkel de instelmogelijkheden
toelichten die ter beschikking staan.
Wij verwijzen u voor meer informatie naar daarop betrekking hebbende vaktijdschriften alsmede naar omvangrijke
technische boeken over dit thema.
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht geeft de hoek van de wielen met de verticale
as aan.
Bij een negatieve wielvlucht wijzen de bovenkanten van
de wielen naar binnen (zie afbeelding 2, illustratie A).
Bij een positieve wielvlucht wijzen de bovenkanten van de
wielen naar buiten (zie afbeelding 2, illustratie B).
De afstelling van de wielen bij de beide illustraties in af-
beelding 2 is overdreven voorgesteld, om het onderscheid
tussen een negatieve en een positieve wielvlucht duidelijk
te tonen.
Voor de afstelling op het modelvoertuig moeten zulke extreme afstellingen natuurlijk niet worden uitgevoerd.
Een negatieve wielvlucht bij de voorwielen verhoogt de zijwaartse grip van de wielen bij het rijden in bochten. De
besturing spreekt directer aan en de stuurkrachten worden geringer. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de
wielas gedrukt. Daarmee wordt axiale lagerspeling verminderd en het rijgedrag wordt rustiger.
Een negatieve wielvlucht op de achterwielen vermindert de neiging om met de achterkant van het voertuig uit de
bocht te vliegen. Daarentegen vermindert een positieve wielvlucht de zijwaartse grip van de banden en moet niet
worden gebruikt.
De afstelling aan de achteras vindt plaats door een wijzi-
ging in de lengte van de bovenste wieldraagarm (1). Aan-
gezien de stelschroeven van de bovenste wieldraagarm
telkens een linker- en rechter draad hebben, moeten de
wieldraagarmen voor de afstelling niet worden gedemon-
teerd. Het is voldoende om de schroef naar links of rechts
te draaien, om de lengte van de wieldraagarm te wijzigen.
De schroef op de astap (2) kan indien nodig worden ver-
wijderd en weer in een andere boring worden ingedraaid.
De fijnafstelling vindt dan weer plaats met de stelschroef
van de wieldraagarm.
Als u de modelauto op een vlakke plaat zet, kunt u met be-
hulp van een voldoende grote driehoek of een winkelhaak
zeer gemakkelijk controleren of een wiel een positieve of
negatieve wielvlucht heeft.
90
Afbeelding 2
Afbeelding 3