mas s s s s
ma
ma
e e e e e
ma
ma
3. GEBRUIK VAN DE GENERATOR
3.1 Controles vooraf
Bij de eerste start van de stroomopwekkingsgroep, of na
een onderhoudsingreep te hebben uitgevoerd, is het een
goede regel altijd te controleren:
-
of de olie het juiste niveau heeft, met behulp van de
peilstok (afb. 7 – ref. 2), zie de tabel A van de
aanbevolen oliën (afb. 8).
-
of alle verankeringspunten van de groep goed zijn
gespannen.
-
of alle elektrische gebruikers afgekoppeld zijn om te
vermijden dat de groep wordt gestart terwijl hij belast
wordt.
-
of alle water- en brandstofleidingen goed verbonden
zijn
-
of alle elektrische aansluitingen op de juiste manier
zijn uitgevoerd en of er geen aansluitingen in slechte
staat zijn.
-
of de waterkraan open staat (afb. 6 – ref. 2)
-
of het gedeelte van het watercircuit van de pomp naar
de kleppen met de hand gevuld is, in het geval er een
afsluitklep is gemonteerd op de zeewaterinlaat (zoals
aanbevolen in de installatiehandleiding) (afb. 4 – ref.
1).
3.2 Ontluchting van het brandstofsysteem
De aanwezigheid van luchtbellen in het brandstofsysteem
heeft tot gevolg dat de motor onregelmatig werkt of niet in
staat is het nominale toerental te bereiken. De lucht kan
in het brandstofcircuit doordringen via een niet perfecte
afgedichte koppeling (leidingen, filters, tank) of als de
brandstof in de tank op het minimum niveau is.
Het brandstofsysteem is zo ontworpen dat de luchtbellen
die in het circuit zijn doorgedrongen, zelfstandig worden
geëlimineerd. De automatische ontluchting wordt
verkregen door de brandstofpomp een aantal minuten
voordat de motor gestart wordt, te activeren.
De pomp wordt geactiveerd door de START-knop een
ogenblik in te drukken.
Als de motor na deze handeling nog steeds onregelmatig
functioneert, moet een technicus worden geraadpleegd
voor een nauwgezette controle van het brandstofysteem.
3.3 Starten
Alvorens de groep te starten dient u zich ervan te
vergewissen dat de voorafgaande controles, die beschreven
worden in paragraaf 3.1, zijn uitgevoerd.
Start de groep door op de START-knop op het
bedieningspaneel (afb. 4 – ref. 4) te drukken en hem pas
los te laten nadat de groep gestart is. Let er hierbij op dat
elke poging niet langer dan 15 sec. duurt en laat minstens
30 sec. voorbijgaan tussen de pogingen. Alle
signaleringslampjes van de motorbeschermingsmodule
(afb. 4 – ref. 5) zullen bij de start enkele seconden gaan
branden, en als er geen storingen in de motor of de
NL
generator zijn, blijft alleen het groene lampje RUN (afb. 4
– ref. 6) branden om aan te geven dat de groep gestart is
en regelmatig functioneert.
met negatief resultaat kunnen een overmatige
waterophoping in de afvoerinstallatie veroorzaken,
met mogelijk ernstige consequenties voor de motor.
Als het moeilijk blijkt de motor te starten, mag men het
niet te lang blijven proberen zonder eerst de kraan van de
zeewaterinlaat (afb. 6 – ref. 2) te sluiten.
3.4 Stoppen van de groep
De groep wordt gestopt door op de knop "OFF" op het
bedieningspaneel te drukken.
Alvorens de stroomopwekkingsgroep
te starten wordt geadviseerd hem enkele minuten
te laten functioneren zonder stroom op te nemen,
om de motor en de wisselstroomdynamo te laten
afkoelen.
4. BESCHERMINGEN
De stroomopwekkingsgroepen IS 8, IS 9,5 zijn uitgerust
met een serie beschermingen die hen behoeden tegen
onjuist gebruikt en storingen in de werking.
Wanneer een stroomopwekkingsgroep stopt doordat een
bescherming heeft ingegrepen, zal het lampje, dat de
betreffende storing aangeeft, gaan branden op de
motorbeschermingsmodule (afb. 5 – ref- 5) van het
bedieningspaneel.
4.1 Bescherming lage oliedruk
Grijpt in door de groep te stoppen wanneer de druk van de
motorolie onvoldoende is; de ingreep wordt gesignaleerd
doordat het lampje "OIL" gaat branden (afb. 4 – ref. 7).
Over het algemeen is het voldoende de olie aan te vullen
om de groep weer te kunnen starten.
oliedruk geeft geen indicatie over het niveau van de
motorolie in de oliepan. Een dagelijkse controle
van dit niveau is derhalve noodzakelijk.
zolang hij niet langer dan 3 minuten maximaal 30°
gekanteld is; er zijn geen tijdslimieten voor een
kanteling van 25°, zowel in de lengte als in de
breedte. Als de motor zich in omstandigheden
bevindt waarbij hij moet werken bij sterkere
kantelingen, bestaat het risico dat er onvoldoende
smering of afzuiging is door het luchtfilter van de
smeerolie.
78
IS 6..5 - 7.6
Herhaaldelijke startpogingen
De bescherming tegen lage
De motor functioneert correct