Elektrische Aansluitingen; Starten - DAB S4 Instructions Pour L'installation Et La Maintenance

8. ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN

Wat betreft de punten betreffende de elektrische aansluitingen verwijzen wij naar het
boekje AANWIJZINGEN VOOR DE VEILIGHEID EN-60335-1
De netspanning moet overeenstemmen met de nominale spanning van de motor.
Maak de verbinding met het net met een tweepolige schakelaar, met een
openingsafstand tussen de contacten van minstens 3 mm.
Zorg voor een voedingskabel met een passende doorsnede in verhouding tot de
lengte, om spanningsverliezen te voorkomen.
Installeer een zeer gevoelige differentieelschakelaar (0,03A) als aanvullende of
compatibele bescherming met de bedieningsapparatuur (bv. een inverter)
Voor vaste installaties schrijven de internationale normen het gebruik van
scheidingsschakelaars en een zekeringkast voor.
De elektrische aansluiting op eventuele elektronische apparatuur tegen drooglopen
moet gebeuren volgens de schakelschema's die te vinden zijn in de eigen gebruiks-
en onderhoudsboekjes van de elektronische regeleenheden.
De verbindingen van de kabels onder het waterpeil moeten een gevulkaniseerde las
hebben die de hermetische dichtheid waarborgt.
Vóór het starten moet de isolatiewaarde naar de aarde worden nagegaan.

9. STARTEN

1. Nadat de pomp is neergelaten in de put moet hij worden gestart met beperkt vermogen, terwijl de
stroomopname en de relatieve druk worden gecontroleerd. Verhoog het vermogen geleidelijk aan, om de
variaties in het waterpeil en het eventuele zandgehalte te kunnen controleren. Als het verpompte water
aanzienlijke hoeveelheden zand bevat, slijten de inwendige organen van de pomp sterker. Als het
zandgehalte te hoog is, zou de pomp kunnen vastlopen of geen vloeistof meer kunnen aanzuigen. In dat
geval moet contact worden opgenomen met de fabrikant van de put voor de nodige assistentie. Als de
stroming stopt, moet de pomp onmiddellijk worden uitgeschakeld om drooglopen of bedrijf met
geblokkeerde motor te verhinderen.
2. Controleer bij driefasige motoren de draairichting. De juiste richting levert hogere druk.
3. Controleer de stroomopname, deze moet binnen maximaal 2 seconden na inschakeling dalen tot de
nominale stroom. Als dit niet gebeurt, moet de pomp meteen worden gestopt en moet de oorzaak van het
probleem worden opgespoord. Tijdens normaal bedrijf mag de stroomopname om geen enkele reden
hoger zijn dan de nominale stroom.
4. Laat de pomp enkele uren werken om na te gaan of de opbrengst van de boring voldoende is in
verhouding tot de pomp zelf.
Als het water op het moment van de eerste start niet naar buiten komt, ook al draait de motor normaal en is
de maximale aanzuigdiepte in acht genomen, is het waarschijnlijk dat de pomp de lucht niet uit de
toevoerleiding kan drijven, waardoor de klep niet open gaat. Vul de toevoerleiding in dat geval volledig met
lucht en herhaal het starten.
NEDERLANDS
33