Nederlands
7.2
Installatie
Voorbereiding
Positionering/uitrichting
Afb. 25: Transport van de insteekset
214
AANWIJZING:
Bij het verdraaien van de verschildruksensor erop letten dat de druk-
en zuigzijde aan de verschildruksensor niet worden verwisseld. Voor
meer informatie over de verschildruksensor, zie hoofdstuk 7.3 "Elek-
trische aansluiting" op pagina 216.
• Installatie pas uitvoeren, nadat alle las- en soldeerwerkzaamheden en
het evt. vereiste doorspoelen van het leidingsysteem zijn beëindigd.
Vuil kan de werking van de pomp beperken.
• De pompen moeten beschermd tegen weersinvloeden en in een
vorst-/stofvrije, goed geventileerde en niet-explosieve omgeving
geïnstalleerd worden. De pomp mag niet buiten worden opgesteld.
• De pomp op een goed toegankelijke plaats monteren, zodat deze op
een later tijdstip eenvoudig kan worden gecontroleerd, onderhouden
(bijv. mechanische afdichting) of vervangen. De luchttoevoer naar het
koellichaam van de elektronicamodule mag niet worden beperkt.
• Verticaal boven de pomp moet een haak of een oog met betreffend
draagvermogen (totale gewicht van de pomp: zie catalogus/gege-
vensblad) worden aangebracht, waaraan bij onderhoud of reparatie
het pomphijswerktuig of gelijkaardige hulpmiddelen kunnen worden
bevestigd.
GEVAAR! Levensgevaar!
De pomp zelf en onderdelen van de pomp kunnen een zeer hoog
eigen gewicht hebben. Door vallende onderdelen bestaat het
gevaar van snijden, beknellen, stoten of slaan, hetgeen kan leiden
tot de dood.
• Altijd geschikte hijsmiddelen gebruiken en de onderdelen borgen
tegen vallen.
• Nooit onder zwevende lasten staan.
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering.
• Worden of zijn de transportogen van de motorflens verplaatst en
aan het motorhuis gemonteerd, dan kunnen ze alleen worden inge-
zet voor het dragen en het transport van de insteekset (afb. 25)
maar niet voor het transport van de volledige pomp en niet voor
het scheiden van de insteekset en het pomphuis (er moet worden
gelet op de vorige demontage en aansluitende montage van de
afstandhouders).
• Transportogen die aan het motorhuis zijn gemonteerd, zijn niet toe-
gelaten voor het transport van de volledige pomp en ook niet voor
het scheiden resp. uittrekken van de insteekset uit het pomphuis.
• De pomp alleen optillen met toegelaten hijswerktuigen (bijv. takel,
kraan, enz.; zie hoofdstuk 3 "Transport en opslag" op pagina 197).
• Bij de montage van de pomp moet gezorgd worden voor een axiale
minimale muurafstand/plafondafstand van de ventilatorkap van de
motor van 400 mm.
AANWIJZING:
Voor en achter de pomp dienen altijd afsluitinrichtingen te worden
ingebouwd om te voorkomen dat de gehele installatie bij het contro-
leren of vervangen van de pomp wordt geleegd.
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Bij het ontstaan van een debiet (turbinebedrijf of generatorbedrijf)
kan onherstelbare schade ontstaan aan de aandrijving.
• Aan de perszijde van elke pomp moet een terugslagklep worden
ingebouwd.
WILO SE 10/2017