H
H
H
max
H
s
½ H
s
H
min
Afb. 16: Regeling p-v
H
H
n
max
H
s
s
n
min
Afb. 17: Regelbedrijf
6.3
Dubbelpompfunctie/gebruik
Y-leiding
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-Stratos GIGA, Stratos GIGA-D, Stratos GIGA B
p-v:
De elektronica verandert de door de pomp aan te houden gewenste
verschildrukwaarde lineair tussen de opvoerhoogte H
gewenste verschildrukwaarde H
af of toe (afb. 16).
Q = debiet
H = verschildruk (min/max)
H
= gewenste verschildrukwaarde
Q
Q
S
AANWIJZING:
Voor meer informatie over het instellen van het regelingstype en de
bijbehorende parameters, zie hoofdstuk 8 "Bediening" op pagina 220
en hoofdstuk 9.4 "Instelling van het regelingstype" op pagina 237.
AANWIJZING:
Voor de vermelde regelingstypen p-c en p-v is er een verschildruk-
sensor nodig die de werkelijke waarde naar de elektronicamodule
stuurt.
AANWIJZING:
Het drukbereik van de verschildruksensor moet overeenkomen met
de drukwaarde in de elektronicamodule (menu <4.1.1.0>).
Regelbedrijf:
Het toerental van de pomp kan op een constant toerental tussen n
en n
worden gehouden (afb. 17). De bedrijfssituatie "Regelbedrijf"
max
deactiveert alle overige regelingstypen.
PID-controle:
Indien de hierboven genoemde standaard regelingstypen niet toege-
Q
Q
past kunnen worden – bijv. als andere sensoren moeten worden
gebruikt of als de afstand van de sensoren tot de pomp zeer groot is
– staat de functie PID-controle (Proportional Integral Differential-
regeling) ter beschikking.
Door de afzonderlijke regelingsaandelen gunstig te combineren, kan
voor de gebruiker een snel reagerende, continue regeling zonder blij-
vende afwijking in gewenste waarden worden gerealiseerd.
Het uitgangssignaal van de geselecteerde sensor kan elke willekeurige
tussenwaarde hebben. De actuele waarde die steeds wordt bereikt
(sensorsignaal), wordt op de statuspagina van het menu in procenten
weergegeven (100 % = maximaal meetbereik van de sensor).
AANWIJZING:
De weergegeven procentuele waarde komt hierbij slechts indirect
overeen met de actuele opvoerhoogte van de pomp(en). Zo kan de
maximale opvoerhoogte bijvoorbeeld al bij een sensorsignaal
< 100 % worden bereikt.
Voor meer informatie over het instellen van het regelingstype en de
bijbehorende parameters, zie hoofdstuk 8 "Bediening" op pagina 220
en hoofdstuk 9.4 "Instelling van het regelingstype" op pagina 237.
AANWIJZING:
De hierna beschreven eigenschappen zijn alleen beschikbaar als
de interne MP-interface (MP = Multi Pump) wordt gebruikt.
• Beide pompen worden door de master-pomp geregeld.
Nederlands
en ½ Hs. De
s
neemt overeenkomstig het debiet
s
min
205