7. Opmerkingen over de metingen
7.1. Werking
De weegschaal met vetpercentagemeting bepaalt de spiermassa, het vetpercenta-
ge, het vochtpercentage en de botmassa aan de hand van het totale gewicht. Voor
de meting van het vetpercentage zijn er elektroden in het plateau van de weeg-
schaal aangebracht waarmee de elektrische weerstand van het lichaam wordt ge-
meten. Mager lichaamsweefsel heeft een lagere weerstand dan vet lichaamsweef-
sel. Het gemeten vetpercentage wordt met behulp van de ingebouwde computer
vergeleken met lichaamslengte, leeftijd en geslacht en vanzelfsprekend het totale
gewicht van de persoon. Op basis hiervan wordt het vetpercentage berekend.
7.2. Vetpercentage
Een te hoog vetpercentage is ongezond. Belangrijker is nog dat een te hoog
vetpercentage in het lichaam meestal gepaard gaat met een verhoogd
vetpercentage in het bloed. Hierdoor neemt het risico op verschillende ziekten
zoals diabetes, hartaandoeningen en hoge bloeddruk aanzienlijk toe.
Maar ook een sterk verlaagd vetpercentage is niet gezond. Naast het
vetweefsel onder de huid legt het lichaam ook belangrijke vetdepots aan ter
bescherming van inwendige organen en voor het waarborgen van belangrijke
stofwisselingsfuncties. Wanneer deze essentiële vetreserve wordt aangetast,
kunnen er stofwisselingsaandoeningen optreden. Zo kan bijvoorbeeld de kans op
osteoporose toenemen.
Het normale vetpercentage is afhankelijk van de leeftijd en het geslacht. Bij
vrouwen ligt de normale waarde ca. 10% hoger dan bij mannen. Bij een hogere
leeftijd bouwt het lichaam spiermassa af waardoor het vetpercentage oploopt.
14 - Nederlands