Fig. 3: Aanbrengen van de isolatiestroken
1
Fig. 4: Opwaartse drukbeveiliging
ca.49,5
ca.774
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-DrainLift M2/8
• Afmetingen in het opstelschema in acht nemen (fig. 2).
• Volgens EN 12056-4 moeten ruimtes waarin een opvoerinstallatie wordt opgesteld vol-
doende groot zijn, zodat de installatie voor bediening en onderhoudswerkzaamheden vrij
toegankelijk is.
• Naast en boven alle te bedienen en te onderhouden onderdelen moet voldoende werk-
ruimte worden ingepland van minimaal 60 cm breedte en/of hoogte.
• De opstellingsruimte moet vorstveilig, geventileerd en goed verlicht zijn.
• De opstellingsruimte moet stevig (geschikt voor het aanbrengen van pluggen), horizontaal
en vlak zijn.
• Het verloop van de aanwezige en/of nog te installeren toevoer-, pers- en ontluchtinglei-
dingen moet worden gecontroleerd op aansluitmogelijkheden aan de installatie.
• Inbouw- en bedieningsvoorschriften van de toebehoren in acht nemen!
7.2 Opstelling
Installatie op een stevige ondergrond plaatsen en uitlijnen.
Volgens EN 12056-4 moeten afvalwateropvoerinstallaties zo worden geïnstalleerd dat ze
niet kunnen verdraaien.
Installatie met het risico van een opwaartse druk moeten worden geïnstalleerd met een
opwaartse drukbeveiliging.
7.3 Aansluiting van de leidingen
Alle leidingen moeten spanningsvrij, geluidsgeïsoleerd en flexibel worden gemonteerd.
Er mogen geen leidingskrachten en momenten op de installatie werken, de leidingen (incl.
armaturen) moeten zodanig worden bevestigd, dat er geen trek- en/of drukkrachten op de
installatie werken.
Alle leidingen naar eer en geweten aansluiten. Verbindingen met slangklemmen zorgvuldig
vastdraaien (aandraaimoment 5 Nm!).
De leidingdiameter in stroomrichting niet verkleinen.
In de toevoerleiding voor het reservoir en achter de terugslagklep is volgens EN 12056-4
altijd een afsluiter vereist. (Fig. 11).
7.3.1 Persleiding
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Optredende drukpieken (bijvoorbeeld bij het sluiten van de terugslagklep) kunnen
afhankelijk van de bedrijfssituatie een veelvoud van de pompdruk bedragen (vermij-
ding zie ook 8.2.2 Instelling van de pompnalooptijd).
Voor de geluidsisolerende opstelling van de installatie de
meegeleverde isolatiestroken in de daarvoor bestemde
inkepingen in de reservoirbodem plakken (zie fig. 3, pos. 1).
Met het meegeleverde bevestigingsmateriaal de installatie
op de ondergrond vastzetten (fig. 4).
• Positie van de boringen op de bodem voor de bevestiging
in de gleuven aan de zijkant van het reservoir markeren.
• Boringen in de vloer aanbrengen.
• Installatie met pluggen en schroeven deskundig op de
bodem vastzetten.
Nederlands
63