• Let bij de aansluiting op dat de leidingsaders niet te lang wor-
den gestript en daardoor eveneens een kortsluiting veroorza-
ken.
Zoals reeds bij de aansluitafbeelding is beschreven, moet wor-
den opgelet dat een verwarmingsapparaat aan de klemmen
COM1 en NO1 wordt aangesloten en/of een koelapparaat aan
de klemmen COM2 und NO2.
Na de ingebruikname moet in het instelmenu afhankelijk van het
aangesloten apparaat, de verwarmings- of koelmodus worden
geselecteerd.
Het is ook denkbaar om tegelijk een verwarmings- en koelap-
paraat aan te sluiten. Zo kunt u in de kamerthermostaat in de
winter in de verwarmingsmodus gebruiken (een elektrische
radiator wordt temperatuurgestuurd in-/uitgeschakeld) en in
de zomer naar de koelmodus omschakelen (vb. een ventilator
wordt temperatuurgestuurd in-/uitgeschakeld).
Het gebruik van een tegelijk aangesloten koel- en
verwarmingsapparaat is alleen afwisselend mogelijk,
afhankelijk van welke bedrijfsmodus („HEAT" = verwar-
mingsmodus, „COOL" = koelmodus) u in het instelmenu
hebt gekozen.
In de verwarmingsmodus werkt het koelapparaat niet,
in de koelmodus werkt het verwarmingsapparaat niet.
• Als u een externe temperatuursensor wilt aansluiten (niet inbe-
grepen, maar als accessoire verkrijgbaar) heeft de polariteit bij
de aansluiting geen belang.
• Leg de kabel zo dat deze niet is ingeklemd of door scherpe ran-
den wordt beschadigd.
• Leg de montageplaat, vb. op de inbouwdoos en bevestig deze
met twee geschikte schroeven. Daarbij moet worden opgelet
dat de reedcontacten (8) naar boven wijzen en de schroeven
(10) naar beneden.
Controleer of de montageplaat goed aangesloten is.
141