5 Antennes en audioapparaat
aansluiten
5.1 Antennes
Steek de bijgeleverde ontvangstantennes (1)
op de antennejacks (7) en plaats ze rechtop .
Als u het apparaat in een rack monteert,
kan het voor een betere ontvangst voorde
liger zijn om de ontvangstantennes aan de
voorzijde van het rack te plaatsen . Hiervoor
is in elk van de bijgeleverde rackprofielen een
uitsparing voor montage van een antenne
voorzien . Een antenne brengt u als volgt op
een rackprofiel aan:
1) Steek een BNCadapter (2 × BNCjack,
50 Ω) door de hiervoor voorziene uitspa
ring van het profiel en schroef vast .
2) Steek de antenne op de voorste bus van
de adapter .
3) Verbind de achterste bus van de adapter
via een BNCkabel van 50 Ω met een van
de antennejacks op de achterzijde van het
apparaat .
5.2 Audio-aansluitingen
Om de signalen van de beide ontvangers
gescheiden naar het nageschakelde audio
apparaat (bv . mengpaneel, versterker) te stu
ren, zijn er per ontvanger twee uitgangen (10)
beschikbaar . Sluit elke ontvanger via een van
zijn beide uitgangen aan op een microfoon
ingang of een lijningang van het nagescha
kelde apparaat:
– gebalanceerd bedrade XLRuitgang
Bij grote afstand tussen de apparaten moet
deze uitgang de voorkeur genieten . De
gebalanceerde signaalgeleiding biedt een
betere bescherming tegen interfererende
stralingen die in het bijzonder bij langere
kabels kunnen optreden .
– ongebalanceerd bedrade 6,3 mmstekker
uitgang (een passende verbindingskabel is
bijgeleverd)
Opmerking: Gebruik de gebalanceerde uitgang en
de ongebalanceerde uitgang niet tegelijk, omdat
dit een nadelige invloed kan hebben op de signaal
kwaliteit .
Pas met de keuzeschakelaar (11) het uitgang
sniveau aan de ingang aan: bij aansluiting
op een lijningang plaatst u de schakelaar in
de linker stand LINE, bij aansluiting op een
microfooningang zet u de schakelaar in de
rechter stand MIC .
Wenst u het mengsignaal van beide ont-
vangers te sturen naar het nageschakelde
audioapparaat, sluit dan de ongebalanceerd
bedrade 6,3 mmstekkeruitgang MIX OUT (8)
aan op een lijningang van het audioapparaat .
6 Ingebruikneming
Sluit de bijgeleverde netadapter aan op de
voedingsspanningsjack (9) en plug hem in
een stopcontact (230 V/ 50 Hz) . Bij verbinding
met de voedingsspanning schakelt de ont
vanger in .
Met de toets POWER (2) kunt u de ont
vanger in en uitschakelen: Houd de toets ca .
1 seconde lang ingedrukt .
Als de ontvanger langere tijd niet wordt
gebruikt, trekt u de netadapter ervan uit het
stopcontact, omdat deze zelfs bij uitgescha
kelde ontvanger toch een geringe hoeveel
heid stroom verbruikt .
7 Het transmissiekanaal
instellen
Voor de twee radiosystemen die u met deze
2kanaalse ontvanger kunt samenstellen, stelt
u de transmissiekanalen afzonderlijk op elke
ontvanger in . Het instellen gebeurt via de
toetsen SET,
en
(5) van de ontvanger . Er
zijn 3 bedrijfsmodussen beschikbaar .
Tijdens het instellen van de kanalen op een
ontvanger moet u zorgen dat ingeschakelde
zenders van gelijktijdig gebruikte radiosyste
men zich niet te dicht bij de ontvanger bevin
den (afstand ten minste 1 meter) .
7.1 De bedrijfsmodus kiezen
Op het display verschijnt de momenteel in
gestelde modus: "MANUAL", "SCAN" of
"PRESET" (A) . Selecteer met de toets
de gewenste modus: Houd de toets ca .
1 seconde lang ingedrukt om telkens naar
de volgende modus te wisselen (of houd de
toets ingedrukt tot de gewenste modus wordt
weergegeven; laat dan los) .
7.2 Modus MANUAL
In de modus MANUAL kunt u uit de 442 ra
diofrequenties de gewenste frequentie met
de hand instellen (
tabel ➊, pagina 18) .
☞
1) Selecteer met de toets
MANUAL (
☞
hoofdstuk 7 .1) . Op het dis
play verschijnt de laatste radiofrequentie
(G) die in de modus MANUAL of SCAN is
ingesteld en het overeenkomstige kanaal
nummer (E) .
2) Om de instelmodus te activeren, houdt u
de toets SET ca . 1 seconde lang ingedrukt,
tot de kanaalweergave (E) en de frequen
tieweergave (G) knipperen .
Opmerking: Na enkele seconden zonder op een
toets te drukken, wordt de instelmodus opnieuw
verlaten .
3) Stel met de toets
of
(in stappen van 25 kHz) . Om de frequenties
te doorlopen, kunt u de betreffende toets
ook ingedrukt houden .
4) De instelmodus wordt automatisch verla
ten als er enkele seconden lang niet meer
op een toets wordt gedrukt, maar kan ook
door drukken op de toets SET worden be
eindigd .
7.3 Modus SCAN
In de modus SCAN zoekt de ontvanger au
tomatisch naar het volgende vrije kanaal . Bij
gelijktijdig gebruik van meerdere systemen
schakelt u vóór uitvoeren van de zoekfunc
tie de zenders in die reeds op een transmis
siekanaal werden ingesteld . Zo worden de
kanalen die reeds bezet zijn of incompatibel
zijn met de reeds ingestelde kanalen, bij het
zoeken overgeslagen . In deze modus kunt u
afhankelijk van de plaatselijke omstandighe
den maximaal 12 kanalen tegelijk gebruiken
zonder dat ze onderling storen .
1) Selecteer met de toets
SCAN (
verschijnt de laatste radiofrequentie (G) die
in de modus MANUAL of SCAN is ingesteld
en het overeenkomstige kanaalnummer
(E) .
2) Om de instelmodus te activeren, houdt u
de toets SET ca . 1 seconde lang ingedrukt,
tot de kanaalweergave (E) en de frequen
tieweergave (G) knipperen .
Opmerking: Na enkele seconden zonder op een
toets te drukken, wordt de instelmodus opnieuw
verlaten .
3) Om de zoekfunctie te starten, drukt u op
de toets
dalende volgorde) . De zoekfunctie stopt bij
het volgende storingvrije kanaal . Zolang
de instelmodus geactiveerd is, kunt u de
zoekfunctie door op de toets te drukken,
steeds opnieuw starten .
4) De instelmodus wordt automatisch verla
ten als er enkele seconden lang niet meer
of
op een toets wordt gedrukt, maar kan ook
door drukken op de toets SET worden be
eindigd .
7.4 Modus PRESET
In de modus PRESET kunt u uit een van de 4
vooraf ingestelde groepen ("P1" ... "P4" )
een kanaal selecteren (
Elke groep omvat 8 intermodulatievrije ka
nalen, d . w . z . kanalen die tegelijk gebruikt
kunnen worden zonder onderling te storen .
of
de modus
Zo is deze modus geschikt voor het gelijk
tijdige gebruik van meerdere systemen . Als
er storingen optreden op de plaats van
gebruik, selecteer dan een andere groep of
stel de kanalen voor de systemen in via de
modus SCAN .
1) Selecteer met de toets
PRESET (
play verschijnt de laatste radiofrequentie
(G) die in deze modus is ingesteld en het
overeenkomstige kanaalnummer (E) . De
indicatie GP (B) geeft aan welke groep de
frequentie is toegewezen ("P1" ... "P4")
de frequentie in
en de indicatie CH (C) welk kanaalnum
mer de frequentie in deze groep heeft
("1" ... "8") .
2) Houd de toets SET ca . 1 seconde lang
ingedrukt, tot de kanaalweergave (E) en
de frequentieweergave (G) knipperen .
De groep instelmodus is geactiveerd, wat
wordt aangegeven door het knipperen van
de betreffende indicatie "P1" ... "P4" (B) .
Selecteer de groep met de toets
Druk daarnaast op de toets SET om
naar de kanaalinstelmodus te wisselen .
In de kanaalinstelmodus knippert het res
pectieve kanaalnummer "1" ... "8" (C) .
Selecteer met de toets
binnen de geselecteerde groep .
Opmerking: Als in de groepinstelmodus niet op
een toets wordt gedrukt, wisselt de ontvanger
na enkele seconden naar de kanaalinstelmodus .
Deze wordt verlaten als er enkele seconden lang
niet op een toets wordt gedrukt .
of
de modus
☞
hoofdstuk 7 .1) . Op het display
(in stijgende volgorde) of
☞
tabel ➋, pagina 18) .
of
de modus
hoofdstuk 7 .1) . Op het dis
☞
of
of
het kanaal
(in
.
17