Ingebruikname
Inregeling van de brander
De brander inregelen
· Open de kogelkraan voor het gas.
· Stel de gas- en luchtdrukbewakers in
op de minimum waarden.
· Sluit de microampèremeter (0-100
µA) aan in plaats van de meetbrug
(polariteit testen).
· Schakel de ketelregeling in.
· Ontgrendel de ketelautomaat.
· Controleer de verbrandingswaarden
(CO, CO
) na de vlamvorming.
2
· Lees de ionisatiestroom af (gewenste
waarde tussen 15 en 25µA).
Instelling van de brander op vollast
· Verhoog de capaciteit van de brander
met behulp van de 4-polige stekker
op vollast.
· Controleer de rookgaswaarden. Stel
de gas/luchtverhouding bij aan de
hand van de meetwaarde:
– verdraai de schroef V op de klep.
Hogere CO
in de richting van een
2
hogere schaalwaarde. Lagere CO
in de richting van een lagere
schaalwaarde. (zie pagina 29).
· Lees het gasdebiet af op de
gasmeter. Verhoog of verlaag
desgewenst de brandercapaciteit
door de instelling van nok I op de
stelaandrijving. Let op de
rookgastemperatuur die de
ketelfabrikant heeft aangegeven.
· De brandercapaciteit verhogen: stel
nok I in op een hogere schaalwaarde;
de instelmotor loopt automatisch na.
· De brandercapaciteit verlagen: stel
nok I in op een lagere schaalwaarde.
· Plug kortstondig de 4 polige stekker
in en trek hem er vervolgens weer uit.
De servomotor neemt de nieuwe
groot last positie in.
· Lees de ionisatiestroom af (gewenste
waarde tussen 10 en 50µA).
· Indien noodzakelijk, instelwaarde van
de parameter HSP aanpassen.
Opgepast: Ventilatortoerental mag
bij volledige belasting 55 Hz niet
overschrijden.
Belangrijk :
Voor een werking van de brander bij
een temperatuur van T>40°C, is het
noodzakelijk de chopper-frequentie van
de variator te veranderen, en die in te
stellen op 4kHz.
Daartoe (brander in stilstand):
· Overgaan naar het menu FUn
(Gebruiksfuncties) door te drukken
op toets 1.
· Doorbladeren tot parameter SFt.
· Vervolgens overgaan naar parameter
ACt door te drukken op toets 2.
· De waarden HF in LF veranderen
met behulp van toets 2 en bevestigen
met toets 1.
Instelling van de brander op kleine
last
· Trek de 4-polige stekker er uit; de
brander loopt op kleine last.
· Controleer de verbrandingswaarden.
Stel bij de klepregelaar de schroef N
in aan de hand van de meetwaarde.
· Leg de gewenste deellast vast. Stel
desgewenst de brandercapaciteit
kleine last in via de nok IV van de
stelaandrijving.
· De brandercapaciteit verlagen: stel
nok IV op een lagere waarde in.
· Plug kortstondig de 4 polige stekker
in en trek hem er vervolgens weer uit.
De servomotor neemt de nieuwe
kleine last positie in.
· Indien noodzakelijk, instelwaarde van
de parameter SPL aanpassen.
Opgepast: Ventilatortoerental mag
bij volledige belasting 25 Hz niet
overschrijden.
· Controleer de rookgaswaarden
nogmaals, en stel aan de hand van
2
de meetwaarde de
gas/luchtverhouding eventueel bij.
· Breng de brander weer op grote last.
Controleer de verbrandingswaarden.
· Wanneer de meetwaarden zijn
veranderd doordat de schroef N bij
de klep anders is ingesteld, moet de
verhouding V in de gewenste zin
anders worden ingesteld.
Verbrandingswaarden optimaliseren
Eventueel de verbrandingswaarde via
instelling van de stand van de vlamhaker
(Maat Y) optimaliseren. Hierdoor kunnen
het startgedrag, pulseerverschijnselen en
de verbrandingswaarden worden
beïnvloed. Bij vermindering van waarde Y
op de schaalverdeling stijgt de
CO
-waarde, het opstartgedrag wordt
2
echter harder. Indien nodig de
verandering van het luchtdebiet via
aanpassing van de luchtklepstand
compenseren.
· Met behulp van toets 1, overgaan
naar parameter SFr.
· De waarden 12 in 4 veranderen met
behulp van toets 2 en bevestigen met
toets 1.
· Vervolgens meermaals op toets 3
drukken, tot de terugkeer van de
uitlezing van normale werking.
03/2005 - Art. Nr. 13 018 099A
Instelling van ontstekingsbelasting
· De ontstekingsbelasting bij werking
met gas met nok III zo instellen, dat
de brander gegarandeerd start. De
ontstekingsbelasting kan hierbij ofwel
onder als boven de lage belasting
worden ingesteld.
· Indien noodzakelijk, instelwaarde van
de parameter SP2 aanpassen
Opgelet: De minimaal vereiste
temperatuur van de uitlaatgassen
volgens de instructies van de
ketelconstructeur en de vereisten
voor de uitlaatgassenafvoer zonder
condensatie.
NL
41