genomen worden, ver van de machine
kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel
de messen als de wielaandrijving over;
de kenmerken en gebruiksvoorschriften
van de motor staan in een specifieke
handleiding aangegeven.
17. Accu: levert de energie om de motor
te kunnen starten; de kenmerken en
gebruiksvoorschriften staan in een spe-
cifieke handleiding aangegeven.
18. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats
van de bestuurder, uitgerust met een
NL
8
16
20
19
11
12
sensor die de aanwezigheid van de be-
stuurder waarneemt met het oog op de
werking van de beveiligingssystemen.
19. Stickers met aanwijzingen en vei-
ligheidsvoorschriften: wijzen op de
belangrijkste maatregelen die getroffen
moeten worden om veilig te kunnen
werken. Hun betekenis wordt uitgelegd
in hoofdstuk 1.
20. Inspectieluikje: Voor toegang tot de
batterij; dit is vastgezet met een vijs en
moet steeds gesloten blijven wanneer
de machine in werking is.
17
18
15
13
14