----------
Op het doel richten. Voor de afstandsmeting nog eenmaal
op de meettoets drukken. Het resultaat wordt gewoonlijk
binnen een seconde in de resultaatregel weergegeven en
de lasermeetstraal wordt uitgeschakeld.
5.489
Bij meerdere afstandsmetingen worden maximaal 3 eer-
dere afstanden in de regels voor de tussenresultaten
weergegeven, d.w.z. in totaal de vier laatst gemeten af-
standen.
27.317
Uiteraard kan het apparaat op elk moment ook via de
meettoets worden ingeschakeld. Indien in deze weergave
de C-toets wordt ingedrukt, worden alle weergegeven
waarden in het display gewist.
m
m
m
5.489
12.349
m
24.634
m
m
6.6.2 Meetmodus
Afstandsmetingen zijn mogelijk in twee verschillende
meetmodi, namelijk afzonderlijk meten en continu me-
ten. Het continu meten wordt ingezet bij het weghalen
van bepaalde afstanden of lengtes en bij moeilijk te meten
afstanden, bijv. bij hoeken, randen, nissen, etc... .
6.6.2.1 Afzonderlijke meting (meettoets)
1.
Lasermeetstraal met de meettoets inschakelen.
2.
Nogmaals op de meettoets drukken.
De gemeten afstand wordt in minder dan een se-
conde weergegeven in de resultaatregel.
6.6.2.2 Afzonderlijke meting (aan/uit‑toets)
1.
De lasermeetstraal met de aan/uit-toets inschakelen
2.
Op de meettoets drukken om de laser in te schake-
len en op het doel richten.
3.
Nogmaals op de meettoets drukken.
De gemeten afstand wordt in minder dan een se-
conde weergegeven in de resultaatregel.
6.6.2.3 Continu meten
AANWIJZING
Het continu meten is overal mogelijk waar afzonderlijke
afstanden worden gemeten. Dit geldt ook voor functies
zoals Oppervlakken.
1.
Voor de activering van de continu meetmodus de
meettoets gedurende ca. 2 seconden ingedrukt hou-
den.
AANWIJZING Hierbij maakt het niet uit of het appa-
raat uitgeschakeld of de meetstraal uit- of ingescha-
keld is - het apparaat schakelt altijd in de continu
meetmodus.
Met het continu meten worden afstanden met ca.
6–10 metingen per seconde in de resultaatregel bij-
gewerkt. Dit is afhankelijk van het reflectievermogen
van het doeloppervlak. Indien de pieptoon is inge-
schakeld, wordt het continu meten ca. 2-3 maal per
seconde met de pieptoon gesignaleerd.
2.
De meetprocedure wordt stopgezet door nogmaals
op de meettoets te drukken.
De laatst geldige meting wordt weergegeven in de
resultaatregel.
6.6.3 Meten vanuit hoeken 3 4
Voor het meten van ruimtediagonalen of het meten van-
uit moeilijk toegankelijke hoeken wordt de aanslagpunt
gebruikt.
1.
De aanslagpunt 180° uitklappen.
De meetreferentie wordt automatisch omgezet. Het
apparaat detecteert de verlengde meetreferentie
en corrigeert de gemeten afstand automatisch met
deze waarde.
2.
Zet het apparaat met de aanslagpunt op het ge-
wenste uitgangspunt en richt op het richtpunt.
3.
Druk op de meettoets.
Op het display verschijnt de gemeten waarde.
nl
95