3. Voor de inbedrijfstelling
3.1 Het apparaat opstellen
Verwijder alle verpakkingsmaterialen en trans-
portbeveiligingen van het apparaat.
Voor een veilige en storingsvrije werking van het ap-
paraat moet de opstellingsplaats aan de volgende
eisen voldoen:
De vloer moet stevig, vlak en vlak zijn.
Vanaf de behuizing moet een minimale afstand
van 30 cm tot de zijkant, 30 cm tot de boven-
kant, 30 cm tot de achterkant en 1 m tot de
voorkant worden aangehouden.
Plaats het apparaat niet in een warme, natte of
zeer vochtige omgeving.
Het stopcontact moet gemakkelijk toegankelijk
zijn zodat het netsnoer indien nodig gemakke-
lijk kan worden losgekoppeld.
Temperatuurbereik: 0 tot +40 °C
Vochtigheid (geen condensatie): 5–75 %
4. Inbedrijfstelling
4.1 Stand-by
Sluit de stekker van het netsnoer aan op het ap-
paraat en steek de netadapter
contact. Het apparaat krijgt nu stroom. Er klinkt
een korte pieptoon.
4.2 Het apparaat inschakelen
OPMERKING: De knoppen hebben een pieptoon
en werken het beste als je er licht overheen veegt.
Druk op de toets
te schakelen. Het apparaat start direct in
ventilatieniveau "03" wanneer het voor het eerst
in gebruik wordt genomen.
in een stop-
6
5 om het product in
Bij verder gebruik start het toestel op hetzelfde
ventilatieniveau dat tijdens de laatste bediening
werd geselecteerd.
Als de netadapter
koppeld, start het apparaat opnieuw op in
ventilatieniveau "03".
4.3 Schakel het apparaat uit
Druk op de aan/uit-knop
apparaat na gebruik terug te zetten in de stand-
bymodus.
OPMERKING: Het display 1 toont "00" gedurende
ongeveer 10 seconden en schakelt dan ook uit.
4.4 Selecteer ventilatorsnelheden
Om de ventilatorsnelheid te wijzigen, drukt
u herhaaldelijk op de knop
gewenste snelheid (1-10) wordt weergegeven
op het display 1 .
Het gewenste ventilatieniveau wordt direct
overgenomen.
4.5 Oscillatiefunctie
Druk op de oscillatietoets
oscillatie van het apparaat in of uit te schakelen.
De oscillatiefunctie zorgt ervoor dat de uitgeblazen
lucht van links naar rechts wordt verspreid.
Druk nogmaals op de oscillatieknop
de oscillatiefunctie uit te schakelen.
4.6 Timer-functie
De timer wordt gebruikt om het apparaat automa-
tisch uit te schakelen na een vooraf ingestelde tijd.
De timerfunctie kan worden ingesteld in intervallen
van maximaal 8 uur.
Druk tijdens het gebruik op de knop
de timerfunctie te activeren. De urenindicator
licht op.
tussentijds wordt losge-
6
5 om het
2 totdat de
3 om de
3 om
4 om
NL/BE
41