Inbedrijfstelling
▶ Tenslotte de drukomstandigheden controleren.
▶ Schraderopener [6] uitdraaien en schraderventiel [1] sluiten.
▶ Vacuümpomp, drukmeter en schraderopener verwijderen.
▶ Beschermdoppen van de ventielen weer aanbrengen.
▶ Afdekking voor buisaansluitingen op de buitenunit weer aanbrengen.
3.5
Aansluiten elektrisch
3.5.1
Algemene aanwijzingen
WAARSCHUWING
Levensgevaar door elektrische stroom!
Aanraken van elektrische onderdelen die onder spanning staan, kan een
elektrische schok veroorzaken.
▶ Onderbreek voor werkzaamheden aan elektrische delen de voe-
dingsspanning over alle polen (zekering, vermogensautomaat) en be-
veilig tegen onbedoeld herinschakelen.
▶ Werkzaamheden aan het elektrische systeem mogen alleen door een
erkende elektrotechnicus worden uitgevoerd.
▶ De juiste geleiderdiameter en stroomonderbreker moeten worden
bepaald door een gediplomeerd elektricien. Het maximale stroom-
verbruik uit de technische gegevens ( zie hoofdstuk 8,
pagina 146) is hiervoor bepalend.
▶ Veiligheidsmaatregelen conform de nationale en internationale voor-
schriften aanhouden.
▶ Bij een aanwezig veiligheidsrisico in de netspanning of bij een kort-
sluiting tijdens de installatie de gebruiker schriftelijk informeren en
de toestellen niet installeren tot het probleem is opgelost.
▶ Alle elektrische aansluitingen conform het elektrische aansluitsche-
ma uitvoeren.
▶ Kabelisolatie alleen met speciaal gereedschap knippen.
▶ De kabel stevig bevestigen aan de aanwezige bevestigingsklemmen/
kabeldoorvoeren met geschikte kabelbinders (leveringsomvang).
▶ Geen andere verbruikers op de netaansluiting van het toestel aanslui-
ten.
▶ Fase en PEN-ader niet verwisselen. Dit kan functiestoringen tot ge-
volg hebben.
▶ Bij een vaste netaansluiting een overspanningsbeveiliging en een
scheidingsschakelaar installeren, die is gedimensioneerd voor 1,5
keer het maximale opgenomen vermogen van het toestel.
3.5.2
Binnenunit aansluiten
De binnenunit wordt via een 5-aderige communicatiekabel van het type
H07RN-F op de buitenunit aangesloten. De aderdiameter van de com-
municatiekabel moet minimaal 1,5 mm
OPMERKING
Materiële schade door verkeerd aangesloten binnenunit
De binnenunit wordt via de buitenunit met spanning gevoed.
▶ Binnenunit alleen op de buitenunit aansluiten.
Voor aansluiten van de communicatiekabel:
▶ Bovenste afdekking omhoog klappen ( afb. 19).
▶ Schroef verwijderen en de afdekking op het schakelveld wegnemen.
▶ Schroef verwijderen en de afdekking [1] van de aansluitklem afne-
men ( afb. 20).
▶ Kabeldoorvoer [3] aan de achterzijde van de binnenunit uitbreken en
de kabel doorvoeren.
▶ Kabel via de trekontlasting [2] zekeren en op de klemmen W, 1(L),
2(N), S en
aansluiten.
▶ Toekenning van de aders aan de aansluitklemmen noteren.
▶ Afdekkingen weer bevestigen.
▶ Kabel naar de buitenunit leiden.
142
2
bedragen.
3.5.3
Buitenunit aansluiten
Op de buitenunit wordt een stroomkabel (3-aderig) en de communica-
tiekabel naar de binnenunit (5-aderig) aangesloten. Gebruik kabel van
het type H07RN-F met voldoende aderdiameter en zeker de netaanslui-
ting met een zekering ( tab. 189).
Buitenunit
Netzekering
CL5000i 26 E
13 A
CL5000i 35 E
13 A
Tabel 189
▶ Schroef verwijderen en de afdekking van de elektrische aansluiting
afnemen ( afb. 21).
▶ Communicatiekabel via de trekontlasting zekeren en op de klemmen
W, 1(L), 2(N), S en
aansluiten (toekenning van de aders aan de
aansluitklemmen als bij de binnenunit) ( afb. 22).
▶ Stroomkabel via de trekontlasting zekeren en op de klemmen L, N en
aansluiten.
▶ Afdekking weer bevestigen.
4
Inbedrijfstelling
4.1
Checklist voor de inbedrijfname
1
Buitenunit en binnenunit zijn correct gemonteerd.
2
Buizen zijn correct
• aangesloten,
• geïsoleerd,
• op dichtheid getest.
3
Correcte condensafvoer is uitgevoerd en getest.
4
Elektrische aansluiting is correct uitgevoerd.
• Voedingsspanning ligt binnen het normale
bereik
• Randaarde is correct aangebracht
• Aansluitkabel is vast op de klemmenstrook
aangesloten
5
Alle afdekkingen zijn aangebracht en bevestigd.
6
De luchtgeleidingsplaat van de binnenunit is correct
gemonteerd en de stelaandrijving is vastgeklikt.
Tabel 190
4.2
Werkingscontrole
Na uitgevoerde installatie met dichtheidstest en elektrische aansluiting
kan het systeem worden getest:
▶ Voedingsspanning tot stand brengen.
▶ Binnenunit met de afstandsbediening inschakelen.
▶ Druk op de toets Mode om de koelmodus (') in te stellen.
▶ Pijltoets (/) indrukken tot de laagste temperatuur is ingesteld.
▶ Koelmodus 5 minuten lang testen.
▶ Druk op de toets Mode om het verwarmen (%) in te stellen.
▶ Pijltoets (.) indrukken tot de hoogste temperatuur is ingesteld.
▶ Verwarmingsmodus 5 minuten lang testen.
▶ Bewegingsvrijheid van de luchtgeleidingsplaat waarborgen.
Climate 5000i – 6721824787 (2024/01)
Aderdiameter
Stroomkabe
Communicatieka
l
bel
2
2
≥ 1,5 mm
≥ 1,5 mm
2
2
≥ 1,5 mm
≥ 1,5 mm