Optie
KNIEPUNTWAARDE INSTELL.
KNIEPUNTSTROOM INSTELL.
Relais instellen
1. Druk op menu en selecteer SETUP SYSTEM (systeem instellen)>SETUP OUTPUTS (uitgangen
instellen)>RELAY SETUP (instelling relais).
2. Selecteer het relais.
3. Selecteer een optie.
Optie
ACTIVATION
KIES
SET FUNCTION
SET TRANSFER Selecteert actief of niet actief.
FAIL SAFE
Relais-activeringsopties
1. Druk op menu en selecteer SETUP SYSTEM (systeem instellen)>SETUP OUTPUTS (uitgangen
instellen)>RELAY SETUP (instelling relais).
2. Selecteer het desbetreffende relais.
3. Selecteer ALARM in het menu FUNCTION (FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Omschrijving
LOW ALARM Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de dalende meetwaarde. Als
bijvoorbeeld het lage alarm is ingesteld op 1,0 en de meetwaarde daalt tot 0,9, start het
relais.
HIGH ALARM Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de stijgende meetwaarde. Als
bijvoorbeeld het hoge alarm is ingesteld op 1,0 en de meetwaarde stijgt naar 1,1, start het
relais.
HYST. LAAG
Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de meetwaarde stijgt tot boven de
waarde van het lage alarm. Als bijv. het lage alarm is ingesteld op 1,0 en de lage dode band
is ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 1,0 en 1,5. De standaardwaarde bedraagt 5%
van het bereik.
HYST. HOOG Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de meetwaarde daalt tot onder de
waarde van het hoge alarm. Als bijv. het hoge alarm is ingesteld op 4,0 en de hoge dode
band is ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 3,5 en 4,0. De standaardwaarde
bedraagt 5% van het bereik.
Omschrijving
Stelt de waarde in waarbij het procesvariabelenbereik wordt
opgesplitst in een ander lineair segment.
Stelt de stroomwaarde in op de waarde van het kniepunt.
Omschrijving
De opties in de menulijst veranderen afhankelijk van de geselecteerde functie. Raadpleeg
Relais-activeringsopties
Selecteert de uitgang. Opties: geen (als het relais niet is geconfigureerd), de
analysernaam of berekening (als er een berekeningsformule is geconfigureerd).
Raadpleeg
Berekening instellen
Selecteert een functie. ALARM – het relais start wanneer de bovenste of onderste
alarmwaarde wordt geactiveerd. FEEDER CONTROL (VOEDINGSREGELING) – het
relais geeft aan of een proceswaarde hoger is dan of daalt tot onder een instelwaarde.
EVENT CONTROL (GEBEURTENISSENREGELING) – het relais schakelt in en uit als
een proceswaarde een bovenste of onderste limiet bereikt. ROOSTER – het relais wisselt
op bepaalde tijden, onafhankelijk van enige proceswaarde. WARNING (waarschuwing) –
het relais geeft waarschuwingen en foutcondities in sensoren weer. PROCESS EVENT
(procesgebeurtenis)—Het relais wordt geschakeld wanneer de analyser een specifieke
handeling uitvoert.
Selecteert ja of nee.
op pagina 157 voor meer informatie.
op pagina 155.
Nederlands 157