8.2 Uitvoering van de functiecontrole
NL
92
Functiecontrole
Voer elke 6 maanden een functiecontrole uit zoals hierna
beschreven.
1. Stel vast of bij gesloten deksel één of meerdere statu-
sindicaties knipperen. Het apparaat is bedrijfsklaar als
de groene statusindicatie knippert.
2. Verwijder de batterij en controleer of de vervaldatum
van de batterij is afgelopen. Als dit het geval is, ver-
vang de batterij dan door een nieuwe.
3. Zet de batterij erin en open het deksel van het appa-
raat. Het apparaat is bedrijfsklaar als aan de volgende
punten is voldaan:
– Alle statusindicaties en displays gaan kort
branden.
– De groene statusindicatie brandt permanent.
– Het apparaat begint met de taalweergave.
4. Controleer of de noodhulpset ongeopend en onbe-
schadigd is. Indien de noodhulpset geopend of be-
schadigd is, c.q. indien er delen ontbreken, dient u de
set door een nieuw exemplaar te vervangen.
5.
Controleer of de elektrodestekker correct werd inge-
stoken. Indien de elektrodestekker niet correct is inge-
stoken, druk deze dan stevig in de aansluitbus.
6. Controleer of elektrodestekker, elektrodeleidingen en
de verpakking van de elektroden in onberispelijke toe-
stand zijn. Als een van de componenten beschadigd
is, vervang het elektrodepakket dan door een nieuw
exemplaar.
7. Controleer of de vervaldatum van de elektroden is af-
gelopen. Indien dit het geval is, vervang de elektroden
dan door nieuwe.