1. VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Lees deze gebruiksvoorschriften met aandacht, alvorens de pomp in werking te stellen.
Om veiligheidsredenen mogen personen die deze gebruiksvoorschriften niet gelezen hebben, de pomp niet
gebruiken.
De voedingskabel en drijvende schakelaar mogen nooit gebruikt worden om de pomp te vervoeren of te ver-
plaatsen. Gebruik altijd het pomphandvat.
Het apparaat is niet bedoeld voor gebruik door personen (waaronder kinderen) met beperkte lichamelijke, sen-
soriële of mentale vermogens, of die onvoldoende ervaring of kennis ervan hebben, tenzij zij bij het gebruik van
het apparaat onder toezicht staan van of geïnstrueerd worden door iemand die verantwoordelijk is voor hun vei-
ligheid. Kinderen moeten in het oog gehouden worden om erop toe te zien dat ze niet met het apparaat spelen.
Vermijd aanraking met water, wanneer de pomp op het elektriciteitsnet aangesloten is.
Verwijder de stekker nooit de stekker uit de contactdoos door aan de kabel te trekken.
Verwijder altijd eerst de stekker uit de contactdoos alvorens werkzaamheden aan de pomp te ver-
richten.
2. GEBRUIK
Krachtige dompelpompen voor draineren, ledigen en kleinschalige irrigatie; ze kunnen ook met vuil water met
maximaal 38 mm grote voorwerpen in suspensie gebruikt worden.
De temperatuur van de te pompen vloeistof mag niet hoger zijn dan 35°C.
De pomp kan niet gebruikt worden voor het pompen van zout water, ontvlambare, bijtende of
explosieve vloeistoffen (b.v. petrolium, benzine, oplosmiddelen), vetten,
oliën of voedingsmiddelen.
De vloeistof kan verontreinigd worden door mogelijk lekkende smeermiddelen.
Een beschadigde voedingskabel moet door de fabrikant of diens erkende technische
klantenservice vervangen worden, ter voorkoming van risico's.
Controleer, alvorens de pomp in werking te stellen, of:
•
De op het technische gegevensplaatje aangeveven netspanning-en frequentie overeenkomen met de
gegevens van de elektrische stroomvoorzieningsinstallatie.
•
De voedingskabel van de pomp of de pomp zelf niet beschadigd zijn.
•
De elektrische verbinding moet tot stand gebracht worden op een droge, tegen eventuele overstroming
beschermde, ruimte.
•
De elektrsiche installatie voorzien is van beveiligingsherstelzekering van I ∆n ≤ 30 mA en of de aar
dingsinstallatie werkzaam is.
•
De kabel mag niet langer zijn dan 10 meter. Eventuele verlengkabels moeten in overeenstemming zijn
met de voorschriften van norm DIN VDE 0620.
Opmerking: verzeker u ervan dat het gebruik van de installatie, met het oog op de in de afzonderlijke landen
vigerende verschillende bepalingen in de afzonderlijke landen op het gebied van de veiligheid van elektrische
installaties, conform de van kracht zijnde voorschriften is.
3. INBEDRIJFSTELLING
Steek de voedingskabelstekker in de daarvoor bestemde contactdoos.
Automatischbedrijf:
De drijvende schakelaar start en stopt de pomp automatisch. Het voor het starten en stoppen van de pomp
vereiste waterniveau kan gewijzigd worden door de kabellengte van de drijver tussen steun en drijver te veran-
deren.
N.B.: de drijverkabel mag nooit korter zijn dan 10cm.
16
NL