Montage
1. Leg de begrenzingskabel rond de actuele ga-
zonpen (08/1) en weer terug naar de vorige
gazonpen (08/3).
2. Leid de begrenzingskabel dan weer terug
naar de actuele gazonpen (08/1). Er ontstaat
een lus. De kabels moeten bij elkaar liggen.
3. Indien nodig de lus in het midden met een
extra gazonpen (08/2) aan de grond bevesti-
gen.
4.5.7
Typische fouten bij het leggen van de
kabel (02)
■
De begrenzingskabel wordt niet ten minste 1
m recht weg van het basisstation (02/a) ge-
leid.
■
De kabelreserves van de begrenzingskabel
worden niet in een gelijkmatige langwerpige
lus gelegd (02/b).
■
De begrenzingskabel wordt niet deskundig
rond de hoeken gelegd (02/c).
■
De begrenzingskabel wordt gekruist of niet
rechtsom gelegd (02/d).
■
De begrenzingskabel wordt te onnauwkeurig
gelegd, zodat randgedeeltes van het gazon
niet gemaaid kunnen worden (02/e).
■
Alleen bij Robolinho 1100: De startpunten
worden te ver weg van het basisstation vast-
gelegd (02/f).
■
De begrenzingskabel wordt bij het heen- en
terugleiden van de rand naar een obstakel
binnen het gazon niet direct naast elkaar lig-
gend gelegd (02/g).
■
De begrenzingskabel wordt over de rand van
het gazon heen gelegd (02/h).
■
Bij het leggen van de begrenzingskabel wordt
de minimum afstand voor doorgangen van
30 cm onderschreden (02/i).
■
De begrenzingskabel wordt te dicht, d.w.z.
met een afstand van minder dan 15 cm t.o.v.
onpasseerbare obstakels gelegd (02/j).
4.6
Basisstation op voeding aansluiten (05)
1. Transformator (05/1) op een droge, tegen re-
gen en spatwater beschermde plek plaatsen.
2. Laagspanningskabel (05/3) van het basissta-
tion (05/4) afrollen en beschermd tegen be-
schadigingen tot aan de plek van de transfor-
mator leggen.
457290_b
3. Laagspanningskabel op de transformator
aansluiten:
■
Boutjes van de kroonsteen (05/2) zo ver
losdraaien dat er in iedere opening een
draad van de laagspanningskabel gesto-
ken kan worden.
■
Draden insteken.
Opmerking: Er hoeft niet op de polariteit
te worden gelet.
■
Boutjes in de kroonsteen draaien tot de
draden veilig vastzitten.
4. Voedingskabel (05/5) van de transformator in
het stopcontact steken.
OPMERKING
Wij adviseren om de transformator op
het spanningsnet via een FI-aardlek-
schakelaar met een nominale lekstroom
van < 30 mA aan te sluiten.
4.7
Verbindingen aan het basisstation
controleren (05)
1. Controleer of beide LEDs (05/8, 05/9) bran-
den. Indien niet:
■
Trek de voedingskabel los.
■
Controleer alle stekkerverbindingen van
de voeding en van de begrenzingskabel
op juiste montage en beschadigingen.
2. Indien nodig boutjes (05/7) aan het deksel
(05/6) van het basisstation losdraaien en
deksel verwijderen.
Toestandsweergaven van de LEDs
LEDs
Bedrijfstoestanden
■
Groen
Bandt als de begrenzingskabel
(05/9)
correct is gelegd en de lus in or-
de is.
■
Knippert als de lus van de be-
grenzingskabel niet in orde is.
■
Geel
Brandt als de voeding in orde
(05/8)
is.
■
Knippert als het apparaat in het
basisstation staat en wordt op-
geladen.
85