3.
Hulpingang
Op de twee aansluitingen van het phono-type AUX (13) kan een stereo muziekbron
worden aangesloten (de twee kanalen worden intern in het apparaat gemengd).
Het niveau van de hulpingang kan worden geregeld met behulp van de hiervoor
bestemde bediening AUX (3) die zich op het frontpaneel van het apparaat bevindt.
3.6
Aansluitingen voor externe egalisatie van toonfrequenties
In de gevallen waarin er een geluidsbewerking van het signaal nodig zou zijn, kan er
een equalizer of een andere signaalverwerker aangesloten worden op de aansluitingen
PWR IN (10) en PRE OUT (11). Met deze handeling kan er een akoestische correctie
van sterk weerkaatsende ruimten tot stand gebracht worden en de akoestische
terugkoppeling luidspreker-microfoon, bekend als het Larseneffect (afb. 3.6.1) kan
worden onderdrukt. De uigang PRE OUT (11) kan bovendien ook gebruikt worden
voor het aansluiten van een eventuele externe vermogensversterker (afb. 3.6.2).
3.7
Lijnuitgang
Bij de uitgang LINE OUT (12) is het resultaat van de menging van de signalen van
het apparaat beschikbaar.
3.8
vermogensuitgangen
De vermogensuitgangen voor de geluidverspreiders zijn beschikbaar op het
klemmenbord (17). Het is mogelijk een geluidverspreiderinstallatie tot stand
te brengen zowel met gebruik van lage impedantiegeluidverspreiders als met
geluidverspreiders voorzien van lijnversterker.
In beide gevallen moet de totale belasting
zodanig zijn dat de versterker niet overbelast
wordt:
gebruik
geen
luidsprekers
luidsprekergroepen met een lagere impedantie
dan de nominale impedantie van de aansluiting
waarmee ze zijn verbonden.
Bovendien dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de berekening
van de impedanties indien het gaat om gemengde geluidssystemen (met lage
impedantie en constante spanning). In tabel 3.8.1 zijn de nominale spannings-en
impedantiewaarden voor de diverse uitgangen aangegeven.
3.8.1 Systemen met lage impedantie
Bij toepassingen waarbij niet veel luidsprekers nodig zijn, kan de verbindingslijn
worden aangesloten tussen de gewone klem 0v en de bus 4 W van de klemmenstrook
(17). De aansluiting van de luidsprekers, serieel, parallel of gemengd, moet een
impedantie opbrengen van tenminste 4 ohm.
3.8.2 Constante spanningssystemen
Bij installaties met een groot aantal geluidverspreiders en/of zeer grote afstand tussen
versterkers en luidsprekers, is het beter een verspreidingssysteem met constante
spanning (ook wel hoge impedantie genoemd) te gebruiken. Bij dit soort installatie
zijn de geluidverspreiders, voorzien van impedantie-aanpassingstransformatoren,
alle shuntverbonden. Deze bijzonderheid vergemakkelijkt de totstandbrenging van
de installatie en indien een luidspreker om de een of andere reden van de lijn los
mocht raken, werkt het overige deel van de installatie gewoon door.
De in de versterkeruitgang beschikbare constante spanningen liggen tussen de
2, 70 en 100 v.
NB: in het meer algemene geval waarin de luidsprekers van verschillende types
zijn en/of met verschillend vermogen zijn aangesloten, is het belangrijk na te gaan
of het totale door de luidsprekers gevraagde vermogen (dit is eenvoudigweg de
som van de afzonderlijke vermogens) lager is dan het nominale vermogen van de
versterker.
20
α
DATASHEET
Equalizer / Ecualizador
Afb./Fig. 3.6.1
Uitgang/Salida
PA1060
4 W
of
25 V
70 V
100 V
3.
Entrada auxiliar
En las dos tomas de tipo phono AUX (13) se puede conectar una fuente musical
estereofónica (los dos canales son mezclados dentro del aparato). El nivel de la
entrada auxiliar se puede ajustar mediante el mando correspondiente AUX (3)
situado en el panel frontal del aparato.
3.6
Tomas para ecualización externa
Si se necesitara un procesamiento acústico de la señal, se puede conectar un
ecualizador u otro aparato procesador de señal, en las tomas PWR IN (10) y PRE
OUT (11) del aparato. Esta realización permite conseguir la corrección acústica de
entornos especialmente reverberadores, así como suprimir la retroacción acústica de
difusor-micrófono conocida como efecto Larsen (fig. 3.6.1).
La salida PRE OUT (11) también se puede utilizar para conectar un eventual
amplificador de potencia externo (fig. 3.6.2).
Vermogensversterker / Amplificador de potencia
3.7
Salida de línea
En la salida LINE OUT (12) está disponible el resultado de la mezcla de señales
del aparato.
3.8
Salidas de potencia
Las salidas de potencia para los difusores se encuentran en la regleta (17).
Es posible realizar una instalación de difusión sonora utilizando difusores de baja
impedancia o difusores dotados con traslador de línea.
PA1120
PA1240
4 W
4 W
10,4 W
5,2 W
2,6 W
82 W
41 W
20,4 W
167 W
83 W
42 W
Se recomienda así mismo prestar particular atención al cálculo de las impedancias
si se deben realizar instalaciones de difusión mixtas (de baja impedancia y con
tensión constante). En la tabla 3.8.1 se indican los valores nominales de tensión y
de impedancia para las diferentes salidas.
3.8.1 Sistemas con baja impedancia
En aplicaciones que precisan la utilización de pocos altavoces, la línea de conexión
se puede conectar entre el terminal común 0v y la toma 4 W del terminal de
conexión (17). La conexión de los altavoces, de tipo serie o paralelo o mixto, debe
proporcionar una impedancia calculada equivalente o superior a 4 ohm.
3.8.2 Sistemas de tensión constante
En caso de instalaciones con muchos difusores y/o con distancias largas entre
amplificadores y altavoces es preferible utilizar un sistema de distribución de tensión
constante (definido también como de alta impedancia).
En este tipo de instalación, todos los difusores, provistos de transformadores de
adaptación de impedancia, están conectados en derivación de la línea; esto facilita la
realización de la instalación y además permite que el resto de la instalación continúe
funcionando regularmente cuando un altavoz, por cualquier motivo, se desconecta
de la línea. Las tensiones constantes disponibles a la salida del amplificador son de
2, 70 y 100 v.
NOTA BIEN: En el caso más general en que los difusores sean de tipo diferente
y/o estén conectados con diferente potencia, es importante verificar siempre que
la potencia total requerida por los difusores (conseguida simplemente sumando las
potencias individuales) sea inferior a la nominal del amplificador.
En ambos casos la carga total no debe ser tal
4 W
que sobrecargue el amplificador: es decir no
aplicar difusores o grupos de difusores con
impedancia más baja que la nominal de la
toma a la cual están conectados.
Tab. 3.8.1
Afb./Fig. 3.6.2