LET OP:
Zorg ervoor dat de draad langs het hele pad
contact maakt met de grond om te voorkomen
dat de robotmaaier deze beschadigt.
2.3.2. INSTALLATIE LAADSTATION
Installeer het laadstation in lijn met de perimeterdraad zodat
de robot er toegang toe heeft door met de klok mee langs de
perimeterdraad te rijden.
1. Controleer de vereisten voor de installatie zoals
aangegeven in Par. 2.2.
2. Bereid indien nodig de grond voor zodat het oppervlak
van het laadstation gelijk is met het gazon, de grond
moet perfect vlak en compact zijn om vervorming van het
oppervlak van het laadstation te voorkomen.
3. Verwijder het deksel (Afb. 8.C).
4. Plaats het laadstation in lijn met de perimeterdraad
(Afb. 8.D2) zodat de robot er toegang toe heeft door met
de klok mee langs de perimeterdraad te rijden.
5. Steek de twee uiteinden van de kabel in de daarvoor
bestemde doorgangen (Afb. 8.E2).
6. Snijd de uiteinden van de kabels op maat.
7. Breng de zelfborende connectoren aan op de kabel
(Afb. 9.F),(Afb. 9.G),(Afb. 9.H).
8. Verbind de connectoren met de klemmen (Afb. 8.I).
9. Bevestig het laadstation (Afb. 10.L) op de grond met de
borgschroeven (Afb. 10.M).
10. Herplaats het deksel (Afb. 10.C).
11. Verbind de stekker van de voedingseenheid aan het
stopcontact.
12. Controleer of wanneer de robotmaaier niet in het
laadstation staat, het indicatielampje op het laadstation
(Afb. 10.N) met vast licht brandt (zie Hfst. 3.3)
OPMERKING: De perimeterdraad die voor de installatie
wordt gebruikt, moet een lengte hebben van minstens
40 m. Als de kabellengte minder is, is het noodzakelijk
om de weerstand te installeren (code 122063053/0. Zie
de Smart User Manual.
2.4. ROBOTMAAIER OPLADEN NA DE
INSTALLATIE
De accu's moeten bij de eerste keer opladen minimaal 2 uur
opgeladen blijven.
2.5. INSTELLINGEN VAN HET PRODUCT
De automatische werking van de robotmaaier vereist een
reeks instellingen die kunnen worden gemaakt via een mobiel
apparaat (smartphone), iOS of Android met de geïnstalleerde
"STIGA GO" -app.
OPMERKING: Raadpleeg de Smart User Manual voor
een meer gedetailleerde beschrijving van de beschikbare
functies.
3.
WERKING
3.1. H A N D M AT I G E W E R K I N G VA N
ROBOTMAAIER
De robotmaaier kan worden gebruikt zonder de beschreven
programmering uit te voeren (Zie Par. 2.5) In deze modus
voert de robotmaaier een werkcyclus uit, keert terug naar de
NL
oplaadbasis en blijft daar tot de volgende handmatige start.
1. Plaats de robotmaaier op het laadstation of in ieder geval
binnen de omtrek van de installatie.
2. Druk op de "STOP" -knop (Afb. 1.A) om het deksel
te openen (Afb. 1.B) en toegang te verkrijgen tot het
bedieningspaneel (Afb. 1.C).
3. Druk op de "ON/OFF" -knop (Afb 1.E) gedurende 5
seconden om de robotmaaier in te schakelen.
4. Druk op de knop "SELECTIE ' MODUS" (Afb.1.F), tot enkel
het pictogram knippert (Afb. 1.L).
5. Druk op de knop "BEVESTIGEN" (Afb. 1.G). Het icoon
(Afb. 1.L) gaat vast branden om de actie te bevestigen.
6. Sluit de kap (Afb. 1.B). De robotmaaier begint te werken.
OPMERKING: deze modus garandeert mogelijk geen
voldoende dekking van de tuin, zowel in termen van
benodigde tijd als in termen van gelijkmatigheid van het
maairesultaat, vooral als de tuin een onregelmatige vorm
heeft. Om een maximale efficiëntie van de robotmaaier
te bereiken, wordt aanbevolen de programmering uit te
voeren (zie Par. 2.5).
3.2. BESCHRIJVING VAN DE COMMANDO'S OP
DE ROBOTMAAIER
Lijst met commando's, indicatoren en hun functie:
• "STOP" -knop (Afb 1.A): wordt gebruikt voor de
veiligheidsstop van de robotmaaier.
• "CONTACTSLEUTEL" (Afb. 1.D): wordt gebruikt voor de
veiligheidsstop van de robotmaaier.
• Knop "ON/OFF" (Afb. 1.E): dient om de robotmaaier in- en
uit te schakelen.
• Knop "SELECTIE MODUS" (Afb. 1.F): het wordt gebruikt
om de bedrijfsmodus van de robotmaaier te selecteren
en om de terugkeer naar het oplaadstation te forceren.
• Knop "BEVESTIGEN" (Afb. 1.G): wordt gebruikt om de
ingestelde bedrijfsmodus te bevestigen.
• Verlicht icoon "GEPLAND PROGRAMMA" (Afb. 1.I):
het wordt gebruikt om de instelling van het geplande
programma te bekijken.
• Het verlicht pictogram "ENKELE WERKCYCLUS"
(Afb.1.L): wordt gebruikt om de instelling van de enkele
werkcyclus weer te geven.
• Verlicht icoon "TERUGKEER NAAR BASIS" (Afb. 1.H):
wordt gebruikt om de instelling van de geforceerde
terugkeer van de robotmaaier naar het laadstation weer
te geven.
• Knop "BLUETOOTH" (Afb. 1.M): wordt gebruikt om de
bluetooth-status weer te geven.
• Verlicht icoon "ALARM" (Afb. 1.N): dient voor d weergave
van de alarmstatussen.
• Verlicht icoon "ACCU" (Afb. 1.O): dient voor de weergave
van de lading van de accu.
OPMERKING: Raadpleeg de Smart User Manual voor een
meer gedetailleerde beschrijving van de bovenstaande
commando's.
3.3. WERKING VAN HET LAADSTATION
D E
Het laadstation is voorzien van een indicatielampje (Afb. 10.N)
dat gaat branden in functie van de volgende situaties:
• Licht uit: de oplaadbasis krijgt geen stroom of de robot
bevindt zich in het basisstation;
• Indicator met vast licht: de perimeterdraad is correct
aangesloten op het laadstation en het perimetersignaal
32