Olie verwijderen
1.
Ontkoppel de bougiekabel (D, Afbeelding 10) terwijl de motor uitgeschakeld maar
nog wel warm is en houd de kabel uit de buurt van de bougie (E).
2.
Verwijder de peilstok (A, Afbeelding 11).
3.
Verwijder de olieaftapplug (F, Afbeelding 11). Laat de olie in een goedgekeurde
bak stromen.
Opmerking: Diverse olieaftappluggen (G, Afbeelding 11) zijn gemonteerd in de motor.
4.
Monteer de olieaftapplug (F, Afbeelding 11) nadat de olie is afgetapt en zet de
plug vast.
Olie bijvullen
• Zorg ervoor dat de motor waterpas staat.
• Verwijder eventueel vuil uit het olievulgebied.
• Zie het deel Specificaties voor de oliecapaciteit.
1.
Verwijder de peilstok (A, Afbeelding 11) en veeg deze met een schone doek af.
2.
Giet langzaam olie in de vulopening voor motorolie (C, Afbeelding 11). Vul zover
bij totdat olie bijna naar buiten stroomt.
Plaats de peilstok (A, Afbeelding 11). Niet draaien of vastzetten.
3.
4.
Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Het oliepeil is juist als het
bovenaan bij de indicator voor vol (B, Afbeelding 11) op de peilstok staat.
5.
Plaats de peilstok (A, Afbeelding 11) terug en draai deze vast.
6.
Sluit de bougiekabel (D, Afbeelding 10) aan op de bougie (E).
Tandwielreductieolie vervangen
Zie Afbeelding: 12, 13
6:1 Tandwielreductie (Afbeelding 12)
Indien uw motor is uitgerust met een 6:1 tandwielreductie-unit, voer onderhoud hieraan
dan als volgt uit:
1.
Verwijder de olievulplug (A, Afbeelding 12) en de oliepeilplug (B).
2.
Verwijder de olieaftapplug (C, Afbeelding 12) en tap de olie af in een geschikte
bak.
3.
Plaats de olieaftapplug (C, Afbeelding 12) terug en zet deze vast.
4.
Giet tandwielsmeerolie (zie het deel Specificaties ) in de olievulopening (D,
Afbeelding 12) om de unit weer te vullen. Blijf olie naar binnen gieten totdat de olie
uit de oliepeilopening (E) stroomt.
5.
Plaats de oliepeilplug (B, Afbeelding 12) terug en zet deze vast.
6.
Plaats de olievulplug (A, Afbeelding 12) terug en zet deze vast.
Opmerking: De olievulplug (A, Afbeelding 12) heeft een ontluchtingsopening (F) en
moet worden gemonteerd op de bovenzijde van de afdekking van de tandwielkast, zoals
afgebeeld.
2:1 Tandwielreductie (Afbeelding 13)
De 2:1 tandwielreductie-unit (G, Afbeelding 13) vereist geen olieverversing.
Onderhoud aan het luchtfilter
Zie Afbeelding: 14, 15, 16
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst brandbaar en explosief.
Brand of explosie kunnen ernstige brandwonden of de dood veroorzaken.
• De motor mag nooit worden gestart of draaien als de luchtfiltereenheid (indien
aanwezig) of het luchtfilter (indien aanwezig ) is verwijderd.
OPGEPAST
Reinig het filter niet met perslucht of oplosmiddelen. Perslucht kan het
filter beschadigen en oplosmiddelen kunnen het filter oplossen.
Zie het Onderhoudsschema voor het benodigde onderhoud.
De verschillende modellen hebben een filter van schuim of papier. Sommige modellen
zijn ook uitgerust met een optioneel voorfilter dat kan worden uitgewassen en
hergebruikt. Vergelijk de illustraties in deze handleiding met het type dat op uw motor is
gemonteerd en voer onderhoud op basis daarvan uit.
Schuimrubberen luchtfilter
1.
Maak de bevestiging(en) (A, Afbeelding 14) los.
2.
Verwijder het deksel (B, Afbeelding 14).
3.
Verwijder de bevestiging (D, Afbeelding 14) en sluitring (E).
4.
Voorkom dat er vuil in de carburateur komt door het schuimelement (C, Afbeelding
14) voorzichtig uit de houder (G) van het luchtfilter te halen.
5.
Verwijder de steunkop (F, Afbeelding 14) uit het schuimelement (C).
6.
Was het schuimelement (C, Afbeelding 14) in water met een vloeibaar
reinigingsmiddel. Knijp het schuimelement uit in een schone doek.
7.
Verzadig het schuimelement (C, Afbeelding 14) met schone motorolie. Verwijder
overtollige motorolie door het schuimelement uit te knijpen in een schone doek.
8.
Plaats de steunkop (F, Afbeelding 14) in het schuimelement (C).
9.
Monteer het schuimelement (C, Afbeelding 14) in de houder (G) van het luchtfilter
en op tapbout (H). Controleer of het schuimelement goed gemonteerd is op de
houder van het luchtfilter en zet het vast met sluitring (E) en bevestiging (D).
10.
Plaats het deksel (B, Afbeelding 14) en zet het goed vast met de bevestiging(en)
(A). Zorg dat de bevestiging(en) goed vast zit(ten).
Paper Air Filter
1.
Loosen the fastener(s) (A, Figure 15).
2.
Remove the cover (B, Figure 15).
3.
Remove the fastener (E, Figure 15).
4.
To prevent debris from falling into the carburetor, carefully remove the pre-cleaner
(D, Figure 15), if equipped, and the filter (C) from the air filter base (F).
5.
To loosen debris, gently tap the filter (C, Figure 15) on a hard surface. If the filter is
excessively dirty, replace with a new filter.
6.
Remove the pre-cleaner (D, Figure 15), if equipped, from the filter (C).
7.
Wash the pre-cleaner (D, Figure 15) in liquid detergent and water. Allow the pre-
cleaner to thoroughly air dry. Do not oil the pre-cleaner.
8.
Assemble the dry pre-cleaner (D, Figure 15), if equipped, to the filter (C).
9.
Install the seal washer (H, Figure 15), the filter (C), and the pre-cleaner (D), if
equipped, to air filter base (F) and onto stud (G). Make sure the filter is properly
assembled to air filter base and secure with fastener (E).
10.
Install the cover (B, Figure 15) and secure with the fastener(s) (A). Make sure the
fastener(s) is tight.
Paper Air Filter
1.
Loosen the fastener(s) (D, Figure 16).
2.
Remove the cover (A, Figure 16).
3.
Remove the pre-cleaner (C, Figure 16), if equipped, and the filter (B).
4.
To loosen debris, gently tap the filter (B, Figure 16) on a hard surface. If the filter is
excessively dirty, replace with a new filter.
5.
Wash the pre-cleaner (C, Figure 16), if equipped, in liquid detergent and water.
Allow the pre-cleaner to thoroughly air dry. Do not oil the pre-cleaner.
6.
Install the dry pre-cleaner (C, Figure 16), if equipped, and the filter (B) .
7.
Install the cover (A, Figure 16) and secure with the fastener(s) (D). Make sure the
fastener(s) is tight.
Onderhoud aan het brandstofsysteem
Zie Afbeelding: 17, 18
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst brandbaar en explosief.
Brand of explosie kunnen ernstige brandwonden of de dood veroorzaken.
• Houd de brandstof uit de buurt van vonken, open vlammen, waakvlammen, hitte
en andere ontstekingsbronnen.
• Controleer brandstofleidingen, tank, vuldop en koppelingen regelmatig op barsten
of lekken. Vervang deze waar nodig.
• Wanneer u het brandstoffilter gaat reinigen of vervangen, moet u eerst de
brandstoftank aftappen of de brandstofkraan dichtdraaien.
• Wanneer er brandstof wordt gemorst, moet u wachten totdat deze is verdampt
voordat u de motor start.
• Vervangingsonderdelen moeten hetzelfde zijn en op dezelfde manier worden
geïnstalleerd als de originele onderdelen.
Benzinefilter (waar aanwezig)
1.
Wanneer u het brandstoffilter (A, Afbeelding 17) gaat reinigen of vervangen, moet
u eerst de brandstoftank aftappen of de brandstofkraan dichtdraaien. Anders kan
er brandstof lekken en brand of ontploffing veroorzaken.
79