Groene led:
-
Einde laden.
- Met de toets van fig.A-5 selecteert men de wijze
van opladen en het type van batterij dat opgeladen
moet worden. In CHARGE werkt de batterijlader
op de traditionele manier en laadt hierbij de
batterij met constante stroom in de beginfase
van het laadproces en met constante spanning
in de eindfase. De modaliteit CHARGE, minder
efficiënt dan de modaliteit PULSE-TRONIC, wordt
aangeraden wanneer men de bouwtechnologie of
het type van op te laden batterij niet kent.
In de modaliteti PULSE-TRONIC, meer sophisticated
dan de vorige, worden, middels de selectie met de
drukknop, de drempels van spanning van einde
laden van de batterij gewijzigd. De werking PULSE
gekoppeld aan de technologie TRONIC garandeert
een optimale conditie van laden van de batterij
en het behouden ervan met de tijd. De types van
batterij die men kan selecteren zijn (fig.A-4):
WET: batterijen met lood met vloeibare elektrolyt.
GEL/AGM:
batterijen
gesloten, met vaste elektrolyt (GEL) en batterijen
met lood, hermetisch gesloten, met elektrolyt
aanwezig op absorberend materiaal.
4. INSTALLATIE
PLAATSING VAN DE BATTERIJLADER
- Tijdens de werking de batterijlader op een stabiele manier
plaatsen
- Vermijden de batterijlader op te tillen met de
voedingskabel of met de kabel van het opladen.
AANSLUITING OP HET NET
- De batterijlader mag uitsluitend aangesloten worden
op een voedingssysteem met een neutraalgeleider
verbonden met de aarde.
Controleren of de netspanning overeenstemt met de
spanning van werking.
- De
voedingslijn
moet
beschermingssystemen zoals zekeringen of automatische
schakelaars, voldoende om de maximum absorptie van
het toestel te verdragen.
- De aansluiting op het net è moet uitgevoerd worden met
een speciale kabel.
- Eventuele verlengsnoeren van de voedingskabel moeten
een adequate doorsnede hebben die nooit kleiner mag
zijn dan diegene van de geleverde kabel.
5. WERKING
VOORBEREIDING VOOR HET OPLADEN
NB: Voordat men overgaat tot het opladen, moet men
verifiëren of de capaciteit van de batterijen (Ah) die men
wenst te onderwerpen aan het opladen niet kleiner is
dan diegene die aangeduid staat op de plaat (C min).
Bij het uitvoeren van de instructies nauwkeurig de hierna
aangegeven volgorde volgen.
- De eventueel aanwezige deksels van de batterij
wegnemen, ì zodanig dat de gassen die zich ontwikkelen
tijdens het opladen naar buiten kunnen komen.
- Controleren of het niveau van de elektrolyt de platen van
de batterijen dekt; indien deze bloot blijken te liggen,
gedistilleerd water toevoegen tot ze 5÷10 mm bedekt zijn.
OPGELET: UITERST VOORZICHTIG TEWERK GAAN
TIJDENS DEZE OPERATIE OMDAT DE ELEKTROLYT
EEN UITERST CORROSIEF ZUUR IS.
- Verifiëren of de batterijlader losgekoppeld is van het net.
- De polariteit van de klemmen van de batterij verifiëren:
positief het symbool + en negatief het symbool -.
OPMERKING: indien de symbolen zich niet onderscheiden
met
lood,
hermetisch
uitgerust
zijn
met
Autogoods "130"
moet men zich herinneren dat de positieve klem diegene
is die niet verbonden is met het chassis van de auto.
- De rode tang voor het opladen verbinden met de positieve
klem van de batterij (symbool +).
- De zwarte tang voor het opladen verbinden met het
chassis van de auto, uit de buurt van de batterij en van de
buis van de brandstof.
OPMERKING indien de batterij niet in de auto geïnstalleerd
is, zich rechtstreeks verbinden met de negatieve klem van
de batterij (symbool -).
OPLADEN
- De batterijlader voeden en hierbij de voedingskabel in het
stopcontact steken.
- Het type van batterij selecteren (en de spanning van laden
alleen voor het model T-CHARGE 20) middels de toets van
fig.A-5.
- De stroom voor het opladen selecteren middels de toets
van fig. A-1. Tijdens deze fase werkt de batterijlader en
behoudt hierbij een constante stroom van opladen.
EINDE OPLADEN
- De batterijlader meldt middels het aangaan van de groene
led "FULL" (fig. A-3) dat het opladen beëindigd is.
- De voeding wegnemen van de batterijlader en hierbij de
voedingskabel uit het stopcontact nemen.
- De zwarte tang van het opladen loskoppelen van het
chassis van de auto of van de negatieve klem van de
batterij (symbool -).
- De rode tang van het opladen loskoppelen van de
positieve klem van de batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
- De cellen van de batterij terug sluiten met de speciaal
daartoe bestemde doppen (indien aanwezig).
LADINGSBEHOUD (alleen actief in de modus TRONIC of
PULSE TRONIC)
- Houd de acculader aangesloten op het elektriciteitsnet.
- Onderbreek het laadproces niet.
- Houd de laadklemmen ook aangesloten op de accu nadat
deze is opgeladen.
De acculader onderbreekt en start de laadfase automatisch
om de accuspanning binnen het vooraf ingestelde
spanningsbereik voor het product te houden.
6. BESCHERMINGEN VAN DE BATTERIJLADER
De acculader beschermt zichzelf in het geval van:
- Overlading (excessieve verdeling van stroom naar de
batterij).
- Kortsluiting (tangen voor het opladen in contact met
elkaar geplaatst).
- Omkering van polariteit op de klemmen van de batterij.
- Het toestel is beschermd tegen overbelastingen,
kortsluitingen en inversie van polariteit middels interne
elektronische beschermingen.
7. NUTTIGE RAADGEVINGEN
- Mogelijke incrustaties van oxide wegnemen van de
positieve en negatieve klemmen zodanig dat men een
goed contact van de tangen garandeert.
- Indien de batterij waarmee men deze batterijlader wenst
te gebruiken è permanent op een voertuig is aangesloten,
moet men ook de handleiding instructie en/of onderhoud
van het voertuig raadplegen op het punt "ELEKTRISCHE
INSTALLATIE" of "ONDERHOUD". Bij voorkeur, vóór het
opladen, de positieve kabel die deel uitmaakt van de
elektrische installatie van het voertuig loskoppelen.
- 14 -