4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.1
4.2
4.2a
4.6
4.32
4.1 STUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 GASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald
worden. De diverse standen staan als volgt aange-
ven op de sticker:
«CHOKE» bij
de start met
een koude
motor
«LANG-
ZAAM» laag-
ste toerental
van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
– De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking
van het mengsel en dient alleen te worden ge-
bruikt bij de start met een koude motor, alléén
voor zolang dit minimaal nodig is.
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen
«LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te worden.
– Zet de gashendel tijdens het maaien in de
«SNEL» stand.
4.2a BEDIENING STARTER (indien voorzien)
Dit veroorzaakt een verrijking van het mengsel en
dient alleen te worden gebruikt bij de start met een
koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
4.21-4.31
4.31
4.5
4.7
4.3
4.4
4.22
4.8
4.2a
4.2
4.3 CONTACTSLOT
Het contactslot heeft vier verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«LICHTEN AAN»
(indien aanwezig);
«DRAAIEN» alle
bedieningsele-
menten worden in
werking gesteld;
«START»
schakelt de
startmotor aan.
– Zodra vanuit de «START» stand de sleutel
losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de
«DRAAIEN» stand terug.
– Na de motor gestart te hebben, gaan de lichten
aan (indien aanwezig) door de sleutel in de stand
«LICHTEN AAN» te zetten.
– Om de lichten uit te zetten moet u de sleutel weer
op «DRAAIEN» zetten.
4.4 HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden
na het parkeren.
De hendel heeft twee standen:
«A» = Handrem
uitgeschakeld
«B» = Handrem
ingeschakeld
– Om de handrem in te schakelen dient het pedaal
(4.21 ofwel 4.31) volledig te worden ingetrapt en
de hendel in stand «B»; gezet te worden; als de
voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in
deze lage stand staan.
– Om de handrem weer uit te schakelen dient het
pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te worden inge-
trapt, waarna de hendel automatisch terug komt
in stand «A».
4.3
4.4
NL
11