5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
GEVAAR!
alléén voor het doel waarvoor zij gemaakt is
(het maaien en opvangen van gras).
Eender welk ander gebruik wordt als "onei
genlijk gebruik" beschouwd en brengt verval
van, zowel de garantie, als de aansprakelijk
heid van de fabrikant teweeg waardoor de ge
bruiker zelf verantwoordelijk is voor schade
of letsel die hijzelf of anderen oplopen.
De volgende situaties behoren tot het onei
genlijk gebruik (bijvoorbeeld, maar niet uit
sluitend):
– andere personen, kinderen of dieren op de
machine of op een oplegger vervoeren;
– ladingen trekken of duwen zonder het ge
bruik van het daarvoor bestemde toebeho
ren voor het slepen;
– gebruik van de machine op onstabiele,
gladde, bevroren, stenige of oneffen ter
reinen, in geval van plassen of moerassen
die niet toestaan de consistentie van het
terrein in te schatten.
– gebruik van de machine voor het verzame
len van bladeren of afval;
– de messen aanschakelen op zones zonder
gras.
LET OP!
niet gebruikt worden op hellingen met een
hellingspercentage van meer dan 10° (17%)
(
5.5). Als er verwacht wordt de machine
voornamelijk op hellende terreinen (max.
10%) te gebruiken dan is het verstandig te
gengewichten (op aanvraag leverbaar
(
9.1) onder het dwarsprofiel van de voor
wielen te monteren, waardoor de stabiliteit
aan de voorkant verhoogd wordt en de mo
gelijkheid dat de machine gaat steigeren zich
beperkt.
BELANGRIJK
betrekking tot de bedieningsposities worden
weergegeven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE
VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
– ze voorkomen de start van de motor als de veilig-
heidsmaatregelen niet in acht zijn genomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar één veilig-
heidsconditie wegvalt.
NL
14
Gebruik de machine
Deze machine mag
Alle verwijzingen met
a) Om de motor te starten is het in ieder geval
nodig dat:
– de koppeling in de "vrije" stand staat;
– de messen uitgeschakeld zijn;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel
de handrem ingeschakeld is.
b) De motor stopt wanneer:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen
ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling
niet in de "vrije" stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling
wel in de "vrije" stand staat, maar de handrem
niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de achterste aflaat-
beveiliging verwijderd wordt terwijl de messen
ingeschakeld zijn;
– de handrem wordt ingeschakeldzonder de mes-
sen te hebben uitgeschakeld;
– de versnelling gebruikt wordt (
pedaal van de aandrijving
(
4.32) met ingeschakelde parkeerrem.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele
controles en handelingen uitgevoerd te worden om
er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige
en veilige manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen
Om de positie van de stoel af te stellen schoreft u
de vier stelschroeven (1) wat los en laat u de stoel
langs de steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u
de vier stelschroeven (1) stevig aan.
1
1
4.22) of het