4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.2a
4.6
4.5
4.1
4.2
4.8
4.1 STUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 GASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse
standen staan als volgt aangeven op de sticker:
«CHOKE»
bij de start met een koude motor
«LANGZAAM»
laagste toerental van de motor
«SNEL»
hoogste toerental van de motor
– De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en
dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor,
alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
NL
12
4.7
4.3
B
A
A
B
4.4
4.9
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL» gekozen te worden.
– Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.2a BEDIENING STARTER (indien voorzien)
Dit veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te wor-
den gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit
minimaal nodig is.
4.3 CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking
gesteld;
«START» schakelt de startmotor aan.
– Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt
deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
4.4 HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De
hendel heeft twee standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld