13.
Controleer of de beide Isofix connectoren cor-
rect geplaatst en vastgehaakt zijn.
14.
Plaats uw kind in het autokinderzitje en zet de
veiligheidsgordel vast. Controleer of de beide
delen (buik- en diagonaal gedeelte) van de
gordel door de gordelgeleider van de armleu-
ning het dichtst in de buurt van de gesp van de
veiligheidsgordel aangebracht is.
15.
Het diagonale gedeelte van de gordel moet
door de gordelgeleider van de hoofdsteun
en boven de schouder van uw kind geplaatst
zijn, maar mag er de hals niet van aanraken
(Afb.26).
16.
Breng het verticale gedeelte van de veiligheid-
sgordel op spanning door het naar boven te
trekken tot alle speling verwijderd is en het
autokinderzitje stevig op de autostoel vastge-
zet is.
De veiligheidsgordel van de auto afstellen
De stand van de veiligheidsgordel van dit autokin-
derzitje kunt u afstellen door de hoofdsteun naar
boven of naar beneden te verplaatsen, de gordel-
geleider is hier namelijk in aangebracht. Zorg er
tijdens het afstellen van de hoofdsteun voor dat
het diagonale gedeelte van de veiligheidsgordel
over de borst van uw kind loopt en de schouder
vastzet, maar de hals niet aanraakt.
De hoofdsteun afstellen
Een correcte afstelling van de gordels en de ho-
ofdsteun garandeert een optimale bescherming
122
van uw kind. Pak het handvat aan de achterkant
bovenop de hoofdsteun vast en trek eraan om de
hoofdsteun omhoog te bewegen. Gebruik de hen-
del (Afb. 27) aan de achterkant van rugleuning als
u de hoofdsteun naar beneden wilt bewegen. Be-
geleid de hoofdsteun tot u de gewenste afstelling
bereikt heeft . Controleer altijd of de veiligheid-
sgordel opgespannen is door het diagonale ge-
deelte naar boven te trekken. Controleer tevens
of de gordel niet gedraaid is. Stel de hoogte van
de hoofdsteun van het autokinderzitje op de be-
schreven wijze af als de veiligheidsgordel de hals
van uw kind raakt of niet over de schouder past,
zie Afb. 20. Controleer altijd of de gordelspanner
de veiligheidsgordel oprolt en begeleid het diago-
nale gedeelte.
Opmerkingen
Let erop dat uw kind goed in het stoeltje vastzit
en dat de gordels op het lichaam aansluiten. Laat
het kind nooit alleen in het stoeltje of in de auto
achter. Wanneer het stoeltje op de achterzitting
wordt bevestigd, de voorzitting naar voren zet-
ten zodat de voetjes van het kind niet tegen de
rugleuning aankomen (zo voorkomt men tevens
het risico op verwondingen in geval van een on-
geval). Laat het kind altijd aan de stoepkant in- en
uitstappen.
LIJST MET EINDCONTROLES
•
Controleer dat de gordels zich op de juiste hoog-
te bevinden en dat ze goed op het lichaam van