MONTAGE SONDE
Instelmaat X
De instelmaat X is de afstand tussen de
referentierand mangatdeksel resp. inschroefstuk
en de markeerring op de beschermkap van de
voeler aan het onderste uiteinde van de sonde.
Controlemaat Y
De controlemaat Y is het resultaat van het
verschil tussen sondemaat Z en instelmaat X.
Deze maat vertegenwoordigt de afstand tussen
de bovenste markeerstreep en de referentierand
mangatdeksel resp. inschroefstuk.
De sonde is het in de tank stekende deel met
aanpasbare hoogte van de grenswaardesensor;
aan het onderste uiteinde draagt de sonde een
afgeschermde sensor (een koudegeleider, zijnde
een temperatuurafhankelijke PTC-weerstand).
Sondelengtes van 150 tot 1000 mm zijn
mogelijk. (toelating voor de tank in acht nemen!)
De sondebuis draagt aan het bovenste uiteinde
een markeerstreep en een ingekerfde waarde
. De markeerstreep en de waarde voor Z moeten
na het inbouwen herkenbaar zijn.
Dit getal geeft de afstand van de markeerstreep
tot het aanspreekpunt
onderste uiteinde van de sonde) in mm aan.
Sondes met sondebuislengtes Z = 500 tot
1000 mm: De uit de tank uitstekende sondebuis
moet eventueel worden beschermd tegen
mechanische belastingen.
De sonde zorgvuldig inbrengen en niet
beschadigen!
De sonde moet overeenkomstig de montage- en gebruiksaanwijzing worden ingebouwd en
ingesteld op het maximaal toegestane vulvolume bij toegestane vulgraad – in het algemeen
≤ 95 % (V/V) van het nominaal volume; bij batterijtanks van kunststof overeenkomstig de
bepalingen van de goedkeuring volgens het bouwrecht voor tank of tanksystemen.
Bij tanks die met een automatisch sluitend tankpistool worden gevuld, moet het vullen bij
optische en akoestische alarmering van de BC-1 worden beëindigd. Bij tanks/installaties met
geïnstalleerde meld- en aanstuurinrichting en signaalversterker als overvulbeveiliging moet
met het volgende rekening worden gehouden: Indien de vulleiding langer dan 20 m is, dient
de instelmaat X naargelang de bijzondere verhoudingen bepaald te worden. Eventueel dient
met de tankfabrikant overlegd te worden, met opgave van de bijzondere tankvorm en -grootte
alsook de lengte van de vulleiding. Het criterium hiervoor is de naloophoeveelheid in de
vulleiding, die niet tot een overschrijding van het maximaal toegelaten vulvolume van
95 % (V/V) mag leiden. Indien er geen gegevens met betrekking beschikbaar zijn, dan kan de
instelmaat X worden bepaald door uitliteren van de tank of berekening conform de
„Toelatingsprincipes voor overvulbeveiligingen" van het Deutsches Institut für Bautechnik
achterhaald worden (zie pagina 7). De verbindingsleiding tussen sonde en indicator mag een
totale lengte van max. 200 m hebben - mits gebruik wordt gemaakt van een geschikte kabel
met een diameter van 2 x 1,5 mm
6 / 16
(markering aan het
2
(Cu).
Overloopbeveiliging type BC-1
De hoogte van de sonde kan
worden aangepast. De sonde
mag onder geen beding worden
ingekort.