Nederlands
Gebruikelijke instelwaarden voor de gewenste
waarde bij de nullast zijn te vinden in Fig. 6.
De procedure wordt uitgelegd in het volgende
voorbeeld van een SiBoost Smart 3Helix VE604:
met de ingestelde basiswaarde
gebruiken curve geselecteerd (hier: 5 bar).
Via het snijpunt van deze curve met het maximale
debiet van de installatie
wordt de relatieve gewenste waarde bij de nullast
ž
bepaald (hier 87,5%)
LET OP:
Om een ondervoeding te voorkomen, moet het
setpoint bij de nullast groter zijn dan de geodeti -
sche hoogte van het hoogste aftappunt.
Als er geen 'Ext. Off'-melding, geen storing
is en als de aandrijvingen zijn geactiveerd
(menu 3.1.0.0), starten één of meerdere
(zie menu 1.1.3.0) toerengeregelde pompen
(Fig. 7) bij het onderschrijden van de bijscha -
œ
keldrempel
(menu 1.2.2.1). De pompen werken
met een gemeenschappelijk synchroon toerental.
Alleen pompen die bij- of uitschakelen, kunnen
voor een korte tijd een ander toerental hebben.
Afhankelijk van de vraag naar hydraulisch vermo -
gen van de installatie, wordt het aantal lopende
pompen gevarieerd en wordt hun toerental gere -
geld om de gewenste p-v-curve
De regelaar minimaliseert het energieverbruik
van de installatie.
Wanneer er slechts één pomp actief is en de
behoefte weer daalt, schakelt deze basislastpomp
bij het overschrijden van de uitschakeldrempel
ž
(
menu 1.2.2.2) en na verstrijken van de vertra -
gingstijd (menu 1.2.5.1) uit, eventueel na een nul -
last test.
Voor het bij- en uitschakelen van de pieklastpom -
pen kunnen vertragingstijden in de menu's 1.2.5.2
en 1.2.5.3 worden ingesteld.
Nullast test (alleen uitvoeringen SC...FC en SCe)
Bij bedrijf van maar één pomp in het laagste fre -
quentiebereik en bij constante druk wordt cyclisch
een nullast test door tijdelijke verhoging van de
gewenste waarde tot een waarde boven de uit -
schakeldrempel van de basislastpomp (menu
1.2.2.2) uitgevoerd. Als de druk na intrekking
van de hogere gewenste waarde niet weer daalt,
is er een nullast en wordt de basislastpomp na
verstrijken van de nalooptijd (menu 1.2.5.1) uitge -
schakeld.
In het regelingstype p-v wordt een mogelijke
afname van de nullast getest door de gewenste
waarde te verlagen. Als de werkelijke waarde tij -
dens het verlagen naar de nieuwe gewenste
waarde daalt, is er geen nullast.
De parameters van de nullast test zijn in de fabriek
vooringesteld en kunnen alleen door de Wilo-
servicedienst worden gewijzigd.
10
›
wordt de te
œ
(hier 3x6 = 18 m³/h)
›
te volgen.
Pompwisseling
Om een zo gelijkmatig mogelijke belasting van alle
pompen te bereiken en daardoor de looptijden van
de pompen gelijk te houden, worden naar keuze
verschillende mechanismen van de pompwisse -
ling gebruikt.
Bij elke aanvraag (na uitschakeling van alle pom -
pen) wordt de basislastpomp gewisseld.
Bovendien wordt standaard een cyclische
wisseling van de basislastpomp geactiveerd
(kan worden gedeactiveerd in menu 5.6.1.0).
De looptijd tussen 2 wisselingen is instelbaar
in menu 5.6.2.0.
Reservepomp
Het is mogelijk om één of meerdere pompen als
reservepomp te definiëren. De activering van deze
bedrijfssituatie leidt ertoe dat één of meer van
deze pompen niet in normaal bedrijf worden aan -
gestuurd - een inschakeling vindt alleen plaats als
een andere pomp uitvalt als gevolg van een sto -
ring. De reservepompen vallen echter onder de
stilstandbewaking en worden meegenomen in
de testloop. Door de looptijdoptimalisatie wordt
gewaarborgd dat iedere pomp een keer reserve -
pomp wordt.
Standaard is er geen reservepomp aanwezig.
Deze kan alleen door de Wilo-servicedienst
worden gewijzigd.
Testloop van de pompen
Om langere stilstandtijden te voorkomen kan
een cyclische testloop van de pompen worden
geactiveerd (menu 5.7.1.0). In het menu 5.7.2.0
kan hiervoor de tijd tussen 2 testlopen worden
gedefinieerd. In de uitvoeringen SCe en SC...FC
kan het toerental van de pomp (tijdens de test -
loop) worden ingesteld (menu 5.7.3.0).
Een testloop vindt alleen plaats bij stilstand van de
installatie (na nullastafschakeling) en wordt niet
uitgevoerd als het schakeltoestel zich in de toe -
stand 'Ext. Off' bevindt.
Watergebrek
Via de melding van een minimaaldrukschakelaar of
een breektank-vlotterschakelaar kan naar het
regelsysteem via een verbreekcontact een mel -
ding van watergebrek worden gestuurd. Voor
installaties met 'SCe NWB' wordt de voordruk
bewaakt door een analoge voordruksensor. In
menu 5.4.6.0 kan de drukdrempel voor droog -
loopdetectie worden gedefinieerd. Het digitale
droogloopcontact kan naast de voordruksensor
worden gebruikt.
WILO SE 09/2018