NL 14
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand
kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand
te zetten.
3. H
ENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden als u hem gepar-
keerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is waarbij u de hen-
del in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal haalt dan moet het pedaal inge-
trapt blijven en door de hendel in die stand blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen, waarna de hendel
in stand «B» gaat staan.
4. C
ONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand
«DRAAIEN» stand
«STARTEN» stand
5. C
ONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt
en blijft branden zolang de machine in werking is.
Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te starten, ontbreekt
(zie bladzijde 26).
Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de grasopvangbak vol
is.
6. H
ENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE SCHAKELEN
Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te weten:
Stand «A» = MES UITGESCHAKELD
Stand «B» = MES INGESCHAKELD
alles uit;
alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
u start de startmotor; vanuit deze stand komt het sleu-
teltje, zodra u deze loslaat, vanzelf weer in de «DRAAI-
EN» stand terug.
BEDIENINGSELEMENTEN