BEDIENINGSELEMENTEN
Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige omstandigheden in
acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie bladzijde 26).
Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een rem ingescha-
keld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien.
7. H
ENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangegeven staan, d.w.z.
stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoogten overeenstemmen, variërend
van 3 tot 8 cm.
Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hendel door een zij-
waartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaatsen.
Bij modellen met mechanische aandrijving:
11. K
OPPELINGS
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het
pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het
tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt.
U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om
oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermij-
den.
OPMERKING
het verstandig uw voet niet op dit pedaal
te laten rusten.
12. V
ERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die over-
eenstemmen met vijf versnellingen vooruit,
de stand om de versnelling in zijn vrij te zet-
ten «N» en de achteruitrijversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de andere
te schakelen moet u het pedaal (11) half
intrappen en de pook overeenkomstig de
gegevens die op het plaatje staan in de
gewenste versnelling zetten.
LET OP!
!
de achteruitrijversnelling dient bij stil-
stand te gebeuren.
-/
REMPEDAAL
Tijdens het rijden is
Het inschakelen van
11
12
N
3 4
2
R
1
NL 15
5