Led 3
Eerste functie:
Hoofdstroom
Staat in de modaliteit TIG DC en MMA de regeling toe van de gemiddelde waarde
van de lasstroom.
Staat in de modaliteit TIG AC de regeling toe van de effectieve waarde van de
lasstroom.
Tweede functie:
GEPULSTE WERKING
Activeert in de modaliteit TIG AC/DC de GEPULSTE werking en staat de regeling
toe van de stroom van tweede niveau I
hoofdstroom I
in de pulsatie.
2
De waarde van de stroom I
kan variëren tussen het minimum en de waarde van
1
de hoofdstroom van lassen I
.
2
Om de GEPULSTE werking te desactiveren de Encoder draaien tegen de wijzers
van de klok tot op de display het opschrift "OFF" verschijnt.
Led 4
Eerste functie:
EINDHELLING
Staat in de modaliteit TIG AC/DC de regeling toe van de EINDHELLING van
de lasstroom bij het loslaten van de drukknop toorts; deze regeling staat toe de
vorming van de krater te vermijden op het einde van het lassen en staat het vullen
toe met het lasmateriaal tijdens de fase van daling van de stroom.
Tweede functie:
FREQUENTIE
Staat toe in de modaliteit TIG AC/DC GEPULST ( I
frequentie van pulsatie in te stellen.
Staat in de modaliteit TIG AC met pulsatie gedesactiveerd ( I
regeling toe van de frequentie in AC.
Led 5
Eerste functie:
POST GAS
Staat in de modaliteit TIG AC/DC de regeling toe van de tijd van postgas in
seconden.
Tweede functie:
BALANCE
Staat in de modaliteit gepulste TIG AC/DC de regeling toe van de BALANCE.
Deze parameter stelt de verhouding voor (in percentage) tussen de tijd dat de
stroom zich op het hoger niveau I
Bovendien geeft voor de modellen AC/DC, in mode TIG AC (met pulsatie
uitgeschakeld),de parameter een verhouding tijd met positieve stroom en tijd
met negatieve stroom: indien de waarde van de parameter positief is, verkrijgt
men een grotere verwarming en penetratie op het stuk, indien de waarde van de
parameter negatief is, verkrijgt men meer oppervlaktereiniging en een grotere
verwarming van de electrode, indien de waarde van de parameter nul is, verkrijgt
men een evenwicht tussen de negatieve stroom en de positieve stroom in de
periode van de AC-frequentie. (TAB. 5).
7-
Negatieve snapmofverbinding (-) om de laskabel te verbinden.
8-
Connector voor verbinding kabel drukknop toorts.
9-
Aansluiting voor verbinding gaspijp van de toorts TIG.
10- Positieve snapmofverbinding (+) om de laskabel te verbinden.
5. INSTALLATIE
OPGELET! ALLE OPERATIES VAN INSTALLATIE EN ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN
UITVOEREN
UITGESCHAKELD EN LOSGEKOPPELD VAN HET VOEDINGSNET.
DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN MOETEN UITSLUITEND UITGEVOERD
WORDEN DOOR ERVAREN OF GEKWALIFICEERD PERSONEEL.
5.1 INRICHTING
De lasmachine uitpakken, de montage van de losgemaakte gedeelten bevat in de
verpakking uitvoeren.
5.1.1 Assemblage retourkabel- tang (FIG. E)
5.1.2 Assemblage laskabel -tang elektrodenhouder (FIG. F) (MMA)
5.1.3 Wijzen van ophijsen van de lasmachine
Alle in deze handleiding beschreven lasmachines moeten opgetild worden
gebruikmakend van het handvat of de riem in dotatie indien voorzien voor het model
(gemonteerd zoals beschreven in FIG. F1).
5.2 PLAATSING VAN DE LASMACHINE
De plaats van installatie van de lasmachine identificeren zodanig dat er zich geen
hindernissen bevinden ter hoogte van de opening van de ingang en de uitgang van
de koellucht (geforceerde circulatie middels ventilators, indien aanwezig); tegelijkertijd
controleren of er geen geleidend stof, corrosieve dampen, vocht, enz. aangezogen
worden.
Minstens 250mm ruimte vrijhouden rond de lasmachine.
OPGELET! De lasmachine plaatsen op een horizontaal oppervlak
met een adequaat draagvermogen voor het gewicht teneinde de kanteling of
gevaarlijke verplaatsingen te voorkomen.
5.3 AANSLUITING OP HET NET
- Voordat men gelijk welke elektrische aansluiting uitvoert, moet men verifiëren
of de gegevens van de kentekenplaat overeenstemmen met de spanning en de
frequentie van het net die beschikbaar zijn op de plaats van installatie.
- De lasmachine moet uitsluitend aangesloten worden op een voedingssysteem met
een neutraalgeleider verbonden met de aarde.
- Om
de
bescherming
tegen
differentiaalschakelaars gebruiken van het type:
- Type A (
) voor eenfase machines;
die afgewisseld kan worden met de
1
is verschillend van "Off" ) de
1
= "OFF" ) de
1
bevindt en de totale periode van pulsatie.
2
MET
DE
LASMACHINE
onrechtstreeks
contact
te
garanderen,
- Type B (
- Teneinde te voldoen aan de vereisten van de Norm EN 61000-3-11 (Flicker)
raadt men aan de lasmachine te verbinden met de punten van interface van het
voedingsnet die een impedantie hebben kleiner dan Zmax = 0.227ohm (1~).
- De lasmachine valt niet onder de vereisten van de norm IEC/EN 61000-3-12.
Indien ze aangesloten wordt op een openbaar voedingsnet, behoort het tot
de verantwoordelijkheid van de installateur of de gebruiker om te verifiëren of
de lasmachine kan worden aangesloten (indien nodig, de exploitant van het
distributienet raadplegen).
5.3.1 Stekker en contact
Een genormaliseerde stekker, (2P + T (1~)), met een adequaat vermogen met de
voedingskabel verbinden en een contact van het net voorinstellen uitgerust met
zekeringen of een automatische schakelaar; een speciale terminal van de aarde moet
verbonden worden met de aardegeleider (geel-groen) van de voedingslijn. De tabel
(TAB. 1) geeft de aanbevolen waarden in ampères van de vertraagde zekeringen van
de lijn gekozen op basis van de max. nominale stroom verdeeld door de lasmachine
en van de nominale voedingsspanning.
OPGELET! Het niet in acht nemen van de voornoemde regels maakt het
door de fabrikant voorzien veiligheidssysteem inefficiënt (klasse I) met daaruit
volgende zware risico's voor de personen (vb. elektroshock) en voor de dingen
(vb. brand).
5.4 VERBINDINGEN VAN HET LASCIRCUIT
OPGELET! VOORDAT MEN DE VOLGENDE VERBINDINGEN UITVOERT,
MOET MEN CONTROLEREN OF DE LASMACHINE UITGESCHAKELD IS EN
LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
De Tabel (TAB. 1) geeft de aanbevolen waarden voor de laskabels (in mm
van de maximum stroom verdeeld door de lasmachine.
5.4.1 TIG-lassen
Verbinding toorts
- De kabel van de stroom in de desbetreffende snelle klem steken (-). De connector
met drie polen (drukknop toorts) verbinden met het desbetreffend contact. De
gaspijp van de toorts verbinden met de desbetreffende aansluiting.
Verbinding retourkabel van de lasstroom
- Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool (+).
Verbinding met de gasfles
- De drukverlager vastdraaien op de klep van de gasfles en de als accessoire
geleverde verlager ertussen plaatsen.
- De ingangsbuis van het gas verbinden met de verlager en het bandje in dotatie
vastklemmen.
- De instelknop van de drukverlager loszetten voordat men de klep van de gasfles
opent.
- De gasfles openen en de hoeveelheid gas regelen (l/min) volgens de oriëntatieve
gegevens voor het gebruik, zie tabel (TAB. 4); eventuele bijregelingen van de
gasstroom kunnen uitgevoerd worden tijdens het lassen door steeds in te grijpen
op de instelknop van de drukverlager. De afdichting van leidingen en aansluitingen
verifiëren.
OPGELET! De klep van de gasfles altijd sluiten op het einde van de
werkzaamheden.
5.4.2 MMA-LASSEN
Bijna alle beklede elektroden moeten verbonden worden met de positieve pool (+)
van de generator; uitzonderlijk met de negatieve pool (-) voor elektroden met zure
bekleding.
Verbinding laskabel tang-elektrodenhouder
Brengt op de terminal een speciale klem die dient om het onbedekt gedeelte van de
elektrode vast te zetten.
Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool (+).
Verbinding retourkabel van de lasstroom
VOLLEDIG
Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool (-).
Aanbevelingen:
- De connectors van de laskabels tot op het einde toe draaien in de
snapmofverbindingen (indien aanwezig), om een perfect elektrisch contact te
garanderen; zoniet zullen er zich verhittingen van de connectors zelf voordoen met
een bijhorende snelle slijtage en verlies van efficiëntie.
- De kortst mogelijke laskabels gebruiken.
- Vermijden metalen structuren te gebruiken die geen deel uitmaken van het stuk in
bewerking, ter vervanging van de retourkabel van de lasstroom; dit kan gevaarlijk
zijn voor de veiligheid en onbevredigende resultaten geven voor het lassen.
6. LASSEN: BESCHRIJVING VAN DE PROCEDURE
6.1 TIG-lassen
Het TIG-lassen is een lasprocedure die de warmte gebruikt geproduceerd door
de elektrische boog die ontstoken en onderhouden wordt tussen een onsmeltbare
elektrode (Tungsteen) en het te lassen stuk. De Tungsteen elektrode wordt
ondersteund door een toorts die geschikt is om de lasstroom erop over te brengen
en de elektrode zelf en het lasbad te beschermen tegen de atmosferische oxidatie
middels een flux van inert gas (gewoonlijk Argon: Ar 99.5%) dat uit de keramiek
sproeier komt (FIG. G).
Voor goede lasoperaties is het noodzakelijk dat men de juiste diameter van elektrode
gebruikt met de juiste stroom, zie tabel (TAB. 4).
Het uitsteken van de elektrode uit de keramiek sproeier bedraagt normaal 2-3mm en
kan 8mm bereiken voor hoeklassen.
Het lassen geschiedt wegens het smelten van de boorden van de koppeling. Voor
speciaal voorbereide dunne diktes (tot 1mm ca.) is er geen toevoermateriaal nodig
(FIG. H).
Voor grotere diktes zijn er staafjes nodig die dezelfde samenstelling hebben als het
basismateriaal met een adequate diameter, met een geschikte voorbereiding van
de boorden (FIG. I). Voor een goed resultaat van de lasoperaties is het best dat de
stukken zorgvuldig worden schoongemaakt en geen sporen van oxide, oliën, vetten,
solventen, enz. vertonen.
6.1.1 Ontsteking HF en LIFT
Ontsteking HF :
De ontsteking van de elektrische boog geschiedt zonder het contact tussen de
elektrode van tungsteen en het te lassen stuk, middels een vonk gegenereerd door
een inrichting met hoge frequentie. Deze modaliteit van ontsteking heeft geen inclusies
van tungsteen in het lasbad, noch slijtage van de elektrode tot gevolg en biedt een
- 33 -
) voor driefasen machines.
) op basis
2