3.10 - WERKING MET VERWARMING (ALLEEN VERSIE HP)
a. Met deze modaliteit verwarmt het apparaat de omgeving. De installatie van de klimaatregelaar moet
uitgevoerd worden op dezelfde wijze als voor wanneer het apparaat in de modaliteit koeling werkt, met
toevoeging van een waterafvoerleiding op de achterkant van de klimaatregelaar zelf, na de aanwezige
dop (24) te hebben weggenomen (afb. 21-22-23).
b. Als niet de mogelijkheid bestaat het water dat door de klimaatregelaar geproduceerd wordt continu af te
voeren, dan kan de dop op de achterkant op zijn plaats blijven maar zal het bakje na een bepaald aantal
werkuren (dat variabel is, al naargelang de ingestelde temperatuur, de mate van vochtigheid in het vertrek,
de afmetingen van het vertrek, enz.) vol raken en geleegd moeten worden.
c. Deze situatie wordt op het display van het controlepaneel van de klimaatregelaar weergegeven door het
knipperende nummer "3".
d. Handel als volgt om de klimaatregelaar weer in werking te stellen:
- neem de stekker uit het stopcontact
- leeg de watertank door de dop op de achterkant weg te nemen (24)
- breng de dop weer aan
- steek de stekker van de klimaatregelaar in het stopcontact
- druk op de toets stand-by (SW7 of B1) om de klimaatregelaar weer van start te doen gaan
e. De verwarmingsmodaliteit kan geselecteerd worden door op toets B2 van de afstandsbediening te drukken,
of op SW6 op het controlepaneel, tot het symbool van alleen verwarming (
diening als op het display van het controlepaneel verschijnt.
f. De interne ventilator wordt altijd op de minimum snelheid ingeschakeld en gaat na enkele seconden over
naar de geselecteerde snelheid (door op B6 of op SW2 te drukken) of naar de automatische snelheid
BLuE AIR.
g. De waarde van de ingestelde temperatuur kan geregeld worden van 16 °c tot 27 °c (van 61 °F tot 81 °F,
indien aanwezig) met variaties van 1°c door op de toetsen B4/B5 of SW4/SW5 te drukken.
De betreffende temperatuurwaarde verschijnt zowel op de afstandsbediening als op het display van het
controlepaneel (D1, D2, D3.).
h. Op het moment van activering van deze werkmodaliteit zal de klimaatregelaar, als de omgevingstempe-
ratuur lager is dan de ingestelde temperatuur, ingeschakeld worden en na enkele minuten warmte gaan
afgeven.
i. Bij het bereiken van de ingestelde temperatuur zal de klimaatregelaar geheel tot stilstand komen en wach-
ten om de werking te hervatten zodra de omgevingstemperatuur enkele graden onder de geselecteerde
temperatuur daalt.
Beide gedragingen zijn absoluut normaal en moeten niet als een slechte werking
van de klimaatregelaar opgevat worden.
• Als de omgevingstemperatuur bijzonder laag is, wordt het apparaat af en toe
enkele minuten gedeactiveerd.
• Wanneer zich bepaalde omgevingsvoorwaarden voordoen, zou het kunnen
voorkomen dat de externe ventilator op cyclische wijze gedeactiveerd wordt.
3.11 - TURBOWERKING
a. Deze modaliteit kan geselecteerd worden door op de afstandsbediening op B2 te drukken of door op
het controlepaneel op SW6 te drukken, tot het symbool TuRBO op het display van het controlepaneel
verschijnt.
b. Stel de unit rechtstreeks in op de koelmodaliteit met ingestelde temperatuur=16°c en met de maximum
snelheid van de ventilator, zodat de ingestelde temperatuur zo snel mogelijk bereikt wordt.
D1
D2
D3
S12
S9
S10
S11
) op zowel de afstandsbe-
S1
S2
S3
S4
Blue Air Turbo
S5
S6
S7
DOLCECLIMA
S8
S13
S14
S15
NL - 27