4.2
BRANDSTOFINSPUITING (3)
Door op de rubberen knop voor brandstofinspuiting te
drukken, wordt er brandstof in de slang naar de carbu-
rateur gespoten en wordt het starten van een koude
motor gemakkelijker.
4.3
CONTACTSLEUTEL (4)
Moet volledig worden ingestoken om de motor te kunnen
starten. Draai de sleutel niet!
1. Sleutel volledig ingestoken - motor kan starten.
2. Sleutel verwijderd – motor kan niet starten.
4.4
STARTHENDEL (5)
Handmatige start met een terugrollend koord
4.5
PEILSTOK (6)
Voor het bijvullen en controleren van het oliepeil in
de motor. De peilstok heeft markeringen op twee ni-
veaus:
FULL = oliepeil maximaal
ADD = oliepeil minimaal
4.6
VULDOP (7)
a. Voor het bijvullen van benzine.
4.7
OLIEAFTAPPLUG (8)
Voor het aftappen van oude motorolie tijdens het verversen
van de olie.
4.8
STARTKNOP - ELEKTRISCHE START (9)
Activeert de elektrische startmotor.
4.9
STROOMKABEL - ELEKTRISCHE START (10)
Voor het leveren van vermogen aan de startmotor. Sluit de
kabel via een geaard verlengsnoer aan op een geaard stop-
contact van 220/230 volt. Het is verstandig om een geaarde
stroomonderbreker te gebruiken.
4.10 VERSNELLINGSHENDEL (11)
De machine heeft 6 versnellingen vooruit en 2 versnellingen
achteruit om de snelheid te regelen.
Als de koppelingshendel is ingedrukt, mag de versnel-
lingshendel niet worden verplaatst.
4.11 KOPPELINGSHENDEL - RIJDEN (12)
Stuurt de wielen aan in de versnelling en als de hendel
richting de handgreep wordt geduwd.
Zit aan de linkerkant van de handgreep.
4.12 KOPPELINGSHENDEL - VIJZEL (13)
Schakelt de vijzel en de ventilator in als de hendel
richting de handgreep wordt geduwd.
Zit aan de rechterkant van de handgreep.
NEDERLANDS
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
4.13 BEDIENING MET ÉÉN HAND
De machine is voorzien van een bediening met één hand. Dat
betekent dat als de koppelingshendel van de vijzel is geacti-
veerd, de koppelingshendel voor rijden wordt geblokkeerd.
Zo gaat u te werk:
1. Start de motor.
2. Duw de koppelingshendel van de vijzel en de koppelings-
hendel voor rijden in.
3. Als u nu uw hand van de koppelingshendel rijden haalt,
blijft deze geactiveerd.
4.14 BLAASINRICHTING (14)
Haal de vleugelmoer los en stel de hoogte van de blaasinrich-
ting in (fig. 9).
Lage positie – kleine uitwerpafstand.
Hoge positie – grote uitwerpafstand.
4.15 INSTELHENDEL (17)
Verandert de richting van de uitgeworpen sneeuw.
1. De hendel rechtsom draaien – de uitworp draait
naar rechts.
2. De hendel linksom draaien – de uitworp draait naar
links.
4.16 GELEIDERS (16)
Worden gebruikt om de hoogte van de vijzelbehuizing boven
de grond in te stellen.
4.17 KOPLAMP (18)
De koplamp is altijd aan als de motor draait.
4.18 GEREEDSCHAP VOOR HET LEGEN VAN DE
UITVOERPIJP (15)
Het gereedschap voor het legen van de uitvoerpijp bevindt
zich in een houder op de vijzelbehuizing. Dit gereedschap
moet altijd worden gebruikt bij het schoonmaken van de uit-
voerpijp en de vijzel.
Zet de motor altijd uit voordat u de uitvoerpijp
gaat legen.
Haal de uitvoerpijp nooit met de hand leeg. Kans
op ernstig letsel.
Gebruik altijd het meegeleverde gereedschap voor
het legen van de uitvoerpijp.
5 DE SNEEUWFREES GEBRUIKEN
5.1
ALGEMEEN
Start de motor pas als alle onder MONTAGE beschreven
maatregelen zijn uitgevoerd.
Gebruik de sneeuwfrees niet voordat u de instruc-
ties en alle waarschuwings- en instructiestickers
op de machine hebt gelezen en begrepen.
Draag tijdens onderhoud en service altijd een vei-
ligheidsbril of een vizier.
NL
49