afgevoerd zijn.
10) DE MONSTERNEMINGSKRAAN
De A/V-onsternemingskraan is wordt automatisch gevuld, door
de correcte plaatsing van de arteriële, veneuze en centrale
schakelaars, zodat de primingvloeistof van de arteriële uitlaat
naar het veneus reservoir kan stromen.
11) DE RECIRCULATIE-/AFTAPLIJN SLUITEN
Na 3-5 minuten recirculatie waarin de flow op een hoog niveau
wordt gehouden zal alle lucht afgevoerd zijn en kunt u de
recirculatie-/aftaplijn door middel van de betreffende kraan
sluiten.
12) DE VENEUZE EN DE ARTERIËLE LIJN AFSLUITEN
VOORZICHTIG
- Gebruik tijdens de vulfase geen pulserende flow.
- Controleer of de dosering van de anticoagulans in het
systeem juist is alvorens met de bypass te beginnen.
- SORIN GROUP ITALIA adviseert gebruik te maken van de
snelheidsregelaar van de pomp om de arteriële flow
langzaam te verminderen of te stoppen.
- Gebruik de aan-/uitschakelaar van de pomp niet totdat de
snelheid van de pomp nul bedraagt.
ATTENTIE
- Als het verloopstuk D523C en een systeem op de coronaire
uitlaataansluiting is aangesloten moet u controleren of het
systeem gevuld is.
- Sluit de lijn met een klem enkele centimeters na de uitlaat af.
- Breng
geen
uitlaataansluiting aan. Door een negatieve druk kunnen er
in het bloedcompartiment namelijk microgasbellen worden
gevormd.
G. MET DE BYPASS BEGINNEN
1) DE VENEUZE EN DE ARTERIËLE LIJN OPENEN
Haal eerst de klem van de arteriële lijn af en daarna van de
veneuze lijn. Start de bypass met een bloedflow die geschikt is
met het oog op de omvang van de patiënt. Houd het bloedpeil in
het veneuze reservoir constant in de gaten.
2) CONTROLE VAN DE WERKING VAN DE WARMTEWISSELAAR
Controleer de temperatuur van het veneuze en het arteriële bloed.
3) KEUZE VAN DE GESCHIKTE GASFLOW
De gas-/bloedverhouding die bij een normale lichaamstemperatuur
wordt geadviseerd is 1:1 met een Fi0
ATTENTIE
- Schakel altijd eerst de bloedflow en daarna de gasflow in.
De gas-/bloedverhouding mag nooit meer zijn dan 2:1.
- De druk in het bloedcompartiment moet altijd hoger zijn dan
de druk in het gascompartiment; dit om de vorming van
gasbellen in het bloedcompartiment te voorkomen.
4) BLOEDGASANALYSE
Enkele minuten nadat de bypass gestart is, moet het gasgehalte
in het bloed gecontroleerd worden.
Afhankelijk van de vastgestelde waarden moet u de betreffende
parameters als volgt afstellen:
Hoog pO
2
Laag pO
2
Hoog pCO
2
Laag pCO
2
H. TIJDENS DE BYPASS
1) CONTROLE VAN DE VENEUZE RETOURFLOW
Als er een grotere veneuze retourflow nodig is moet u zowel de
oxygenator als het veneuze reservoir ten opzichte van de patiënt
46
laten zakken.
ATTENTIE
- De ACT (Activated Coagulation Time) moet altijd langer zijn
dan of gelijk aan 480 seconden om een correcte
anticoagulatie van het extracorporele systeem te waarborgen.
- Indien het nodig is een anticoagulans aan de patiënt toe te
dienen moet u gebruik maken van de "DRUGS PORT" kraan
van het monsternemingssysteem.
negatieve
druk
op
de
van 80:100%.
2
verlaag de FiO
2
verhoog de FiO
2
verhoog de gasflow
verlaag de gasflow
2) ARTERIËLE MONSTERNEMING
Verbind met behulp van de atreriële kranen het arteriële en het
veneuze deel. De druk aan de arteriële zijde maakt de
automatische aftapping mogelijk; neem vervolgens minstens
10/15 ml af aan de arteriële kraan.
3) VENEUZE MONSTERNEMING
Zorg ervoor dat de arteriële kraan dicht is. Open de veneuze kraan
en neem minstens 10/15 ml bloed af. Laat het bloedmonster door
een luerconnector met filter gaan, bovenop het reservoir.
Neem het bloedmonster af aan de arteriële kraan.
4) INJECTIE VAN GENEESMIDDELEN
Steek de geneesmiddelspuit in de luerconnector van de
middelste kraan (aftapplek). Draai de middelste en de veneuze
kraan open en injecteer in de veneuze lijn. Sluit de middelste
kraan voor de flow van de geneesmiddelspuit en manoeuvreer
zodanig dat de arteroveneuze lijn "gespoeld" wordt via de kranen
van de lijn. Draai de kranen dicht wanneer de "spoeling" ten einde is.
VOORZICHTIG
Neem enkel bloed af aan de kranen wanneer de pomp in
werking is. Zo niet, daalt de druk van het bloedcompartiment
en worden luchtbellen gevormd.
5) RECIRCULATIE MET LAGE FLOW
(Hypothermie gepaard met circulatiestilstand).
a) Verlaag de gasflow tot een waarde van minder dan
500 ml/min.
b) Open de recirculatielijn (hendel van de recirculatie-/aftaplijn in
de stand "RECIRCULATION") en sluit de inlaatlijn van het
veneuze reservoir (fig. 2, ref. 2) af.
coronaire
c) Verlaag de snelheid van de arteriële pomp tot een waarde van
2000 ml/min.
d) Sluit de arteriële lijn van de oxygenatiemodule af (fig. 2, ref. 12).
e) Recirculeer met maximaal 2000 ml/min gedurende heel de
duur van de circulatiestilstand.
f) Om de bypass na de circulatiestilstand opnieuw te starten,
moet u de veneuze lijn en de arteriële lijn openen en de
bloedflow langzaam verhogen.
g) Sluit de recirculatielijn (de hendel in de horizontale "CLOSE"
stand) af.
h) Stel de gasflow bij.
6) DE LUCHT CONTINU LATEN ONTSNAPPEN
Als u de kraan van de recirculatie-/aftaplijn in de horizontale
"PURGE" stand laat staan is het mogelijk de lucht tijdens de
bypass continu uit de oxygenatiemodule te laten ontsnappen.
Onder deze omstandigheden en bij een maximale arteriële
bloedflow, is de aftapflow naar het veneuze reservoir slechts
enkele ml/min.
I. DE BYPASS BEËINDIGEN
Dit moet op basis van de individuele toestand van de patiënt gedaan
worden. Handel zoals hieronder beschreven:
1) Schakel de gasflow uit.
2) Schakel de warmtecirculatiepomp uit.
3) Verlaag de snelheid van de arteriële pomp langzaam tot nul en
sluit tegelijkertijd de veneuze lijn af.
4) Sluit de arteriële lijn af.
5) Open de recirculatielijn.
6) Verhoog de snelheid van de pomp tot een flow van 2000 ml/min.
VOORZICHTIG
- Als de extracorporele circulatie daarna opnieuw gestart moet
worden dan moet er een minimum bloedflow in de
COMPACTFLO EVOLUTION gehouden worden (max. 2000 ml/min).
- Schakel de warmtecirculatiepomp tijdens de recirculatie niet uit.
- Controleer of het eventuele systeem dat op de coronaire
uitlaataansluiting is aangesloten naar behoren afgesloten is.
J. HET BLOED NA BEËINDIGING VAN DE BYPASS
OPVANGEN
1) Vang zoveel mogelijk bloed uit de veneuze lijn op in het veneuze
reservoir, zodra de chirurg de canules uit de vena cava van de
patiënt heeft gehaald.
2) Voer bloed in de aorta-canule toe afhankelijk van de individuele
toestand van de patiënt en laat het niveau in het veneuze
reservoir langzaam zakken.
3) Als het veneuze reservoir bijna leeg is moet u de arteriële pomp
stoppen en de arteriële lijn afsluiten.