signaal ervan aan een mastersignaal of een moni-
torkanaal toevoegen.
Door de interne nagalmspiraal kan u van elk
ingangskanaal afzonderlijk een nagalmeffect aan
het mastersignaal toevoegen. Het nagalm kan ook
via een aangesloten voetschakelaar worden in- en
uitgeschakeld. Bovendien kan u via de Send- en
Return-aansluitingen een extern effectenapparaat
aansluiten.
4
Apparatuur aansluiten
De in- en uitgangen mogen enkel aangesloten en
gewijzigd worden, wanneer de PMX-150R en de
aan te sluiten apparatuur uitgeschakeld is.
4.1
Microfoons
1) Indien de gebruikte microfoons geen fantoom-
voeding nodig hebben, plaatst u de schakelaar
PHANTOM POWER (24) in de stand OFF. In dit
geval kunnen zowel gebalanceerde als onge-
balanceerde microfoons worden aangesloten.
2) Voor het gebruik van microfoons met fantoom-
voeding plaatst u de schakelaar PHANTOM
POWER in de stand ON. Alle XLR-jacks MIC (8)
hebben een fantoomvoeding van 48 V.
Opgelet! Bij ingeschakelde fantoomvoeding
mogen geen ongebalanceerde micro-
foons worden aangesloten. Anders
kunnen deze microfoons worden
beschadigd.
3) Sluit de microfoons aan op de XLR-jacks MIC (8).
Opmerking: De ingangen kunnen niet tussen de
jacks MIC (8) en LINE (7) worden omgeschakeld.
Verbind daarom bij elk kanaal ofwel de XLR-jack
MIC ofwel de jack LINE.
via de regelaar AUX IN (13) aan het master-
signaal toegevoegd.
Opmerking: Omdat met de regelaars EFF zowel
de signaalsterkte van de ingangskanalen voor de
interne nagalmspiraal als de signaalsterkte voor
de jack OUT wordt ingesteld, moet het interne
nagalmeffect met de toets (21) eventueel worden
uitgeschakeld of met de regelaar EFFECT RTN
(12) gecorrigeerd.
4.6
Eindversterker voor het monitorkanaal
Om het signaal van het monitorkanaal via luidspre-
kers weer te geven, sluit u de lijningang van een
eindversterker aan op de jack MONITOR (19). Hier
is het signaal beschikbaar, dat met de regelaars
MON (3) van de ingangskanalen 1 – 7 wordt afgeno-
men en waarvan het niveau met de regelaar MONI-
TOR (27) wordt ingesteld.
4.7
Eindversterker voor het mastersignaal
Wanneer behalve de interne eindversterker een
eindversterker voor extra luidsprekers nodig is, sluit
u de lijningang van de eindversterker aan op de jack
MAIN (20). Hier kan u het mastersignaal afnemen,
dat naar de interne eindversterker gaat.
4.8
Bijkomend apparaat met lijnuitgang
Indien alle ingangskanalen in gebruik zijn, kan even-
tueel een extra apparaat met mono-lijnuitgang op de
jack AUX (16) worden aangesloten. Bij de aansluit-
ing van stereoapparatuur schakelt u deze in mono of
gebruikt u hiervoor een adapter (b. v. NTA-169,
MCA-300 van MONACOR). Anders is slechts één
kanaal hoorbaar. Het signaal wordt via de regelaar
AUX IN (13) aan het mastersignaal toegevoegd.
4.9
De voetschakelaar
Het interne nagalmeffect kan met behulp van een
voetschakelaar in- en uitgeschakeld worden. Sluit
de voetschakelaar (b. v. FS-60A, PFS-28/SW van
MONACOR) aan op de jack FOOT SW (10).
4.2
Instrumenten en apparatuur met lijnuit-
gang
Sluit signaalbronnen met mono-lijnuitgang (b. v.
instrumenten) aan op de jacks LINE (7). Bij de aan-
sluiting van stereoapparatuur (CD-speler, cassette-
deck etc.) schakelt u deze in mono of gebruikt u
hiervoor een adapter (b. v. NTA-169, MCA-300 van
MONACOR). Anders wordt de fase van een kanaal
gedraaid (verschilsignaal).
Opmerking: Verbind daarom in elk ingangskanaal
ofwel de jack LINE (7) ofwel de XLR-jack MIC (8).
4.3
De luidspreker(s)
Sluit de luidspreker(s) volgens de gewenste confi-
guratie (fig. 3 – 5) aan op de uitgang OUTPUT (31).
De twee uitgangsjacks van de eindversterker zijn
parallelgeschakeld.
1. Indien u voor één luidspreker opteert, sluit deze
dan aan op één van beide jacks OUTPUT (31) –
zie figuur 3. De impedantie van de luidspreker
moet minstens 4 Ω bedragen.
Bij een luidspreker van 4 Ω moet de belast-
baarheid minstens 150 W
RMS
luidspreker van 8 Ω minstens 104 W
2. Indien u voor twee luidsprekers opteert, sluit
dan telkens een luidspreker op één van de jacks
(31) aan – zie figuur 4. De impedantie van de
afzonderlijke luidsprekers moet minstens 8 Ω
bedragen, en de belastbaarheid van elk van de
luidsprekers moet minstens 75 W
3. Indien u voor vier luidsprekers opteert, schakel
dan telkens twee luidsprekers parallel en sluit
elke luidsprekergroep aan op één van de jacks
(31) aan – zie figuur 5. De impedantie van alle
luidsprekers moet gelijk zijn aan en voor elke
luidspreker minstens 4 Ω bedragen.
Bij luidsprekers van 4 Ω moet de belastbaar-
heid telkens minstens 38 W
luidsprekers van 8 Ω telkens minstens 26 W
Een voetschakelaar aansluiten
Om het interne nagalmeffect met de voetschakelaar
te kunnen in- en uitschakelen, drukt u op de toets
(21) op het bedieningspaneel REVERB. De LED ON
naast de toets licht op. Wanneer het contact van de
voetschakelaar sluit, wordt het nagalmeffect uitge-
schakeld. Bij opening van het contact, wordt het
nagalmeffect ingeschakeld. Het in- en uitschakelen
met de voetschakelaar wordt niet weergegeven
door de LED ON. De LED licht continu op.
4.10 Voedingsspanning
Nadat alle apparatuur op de PMX-150R is aange-
sloten, plugt u de netstekker van het aansluitsnoer
(32) in een stopcontact (230 V~/50 Hz).
5
Werking
1) Om inschakelploppen te vermijden is het aan te
raden de regelaars MONITOR (27) en MAIN (28)
op nul in te stellen.
2) Schakel het toestel in met de schakelaar
POWER (30) aan de achterzijde van het toestel.
De ventilator (33) begint te draaien, de POWER-
LED (23) licht rood op en wordt na ca. 3 secon-
den groen (inschakelvertraging).
Mocht de POWER-LED niet groen worden,
dan wijst dit op een defect, bijvoorbeeld kortsluit-
ing aan de eindversterkeruitgang OUTPUT (31).
Schakel in dit geval de PMX-150R weer uit en
verhelp het defect.
3) Schakel de aangesloten apparatuur in.
4) Bij uitschakelen van de installatie, schakelt u
steeds eerst de PMX-150R uit.
4.4
Opnametoestel
1) Verbind de ingang van een opnametoestel voor
geluidsopnamen met de cinch-jacks REC (18).
Hier kan het mastersignaal worden afgenomen
dat evenwel niet wordt beïnvloed door de equali-
zer (26), de regelaar MAIN (28) noch door een op
de jacks SEND (14) en RETURN (15) aange-
sloten effectenapparaat.
2) U kan de opname voorbeluisteren via de interne
eindversterker van de PMX-150R. Sluit hiervoor
de uitgang van het opnametoestel op de cinch-
jacks TAPE (17) aan. Het signaal wordt via de
regelaar TAPE IN (29) aan het mastersignaal
toegevoegd.
4.5
Effectenapparaat
Er zijn twee mogelijkheden om een effectenappa-
raat op de PMX-150R aan te sluiten. Het effectsig-
naal wordt daarbij aan het mastersignaal toege-
voegd, maar wordt niet naar de uitgang MONITOR
(19) gestuurd.
1. Verbind de ingang van het effectenapparaat met
bedragen, bij een
de jack SEND (14) en de uitgang met de jack
.
RETURN (15). Bij deze manier van verbinden is
RMS
het effectenapparaat aangesloten op het kanaal
met mastersignaal. Via de PMX-150R is geen
beïnvloeding van de effectsterkte mogelijk, d.w.z.
alle instellingen moeten op het effectenapparaat
worden doorgevoerd.
bedragen.
Opmerking: Door enkel de jack RETURN aan te
RMS
sluiten wordt het kanaal voor het mastersignaal
onderbroken (schakelbus), d.w.z. de interne
eindversterker en de jack MAIN (20) ontvangen
geen signaal.
2. Verbind de ingang van het effectenapparaat met
de jack OUT (11) en de uitgang met de jack AUX
(16). Met de regelaars EFF (4) wordt voor elk
bedragen, bij
ingangskanaal de signaalsterkte ingesteld die
RMS
.
naar het effectenapparaat moet worden ge-
RMS
stuurd, en met de regelaar EFFECT OUT (9)
wordt het masterniveau afgeregeld. Het signaal
dat van het effectenapparaat terugkeert, wordt
5.1
De geluidsbronnen mengen
REVERB
1) Eerst voor de basisinstelling
OFF
alle regelaars hoge tonen HIGH (1) en
ON
alle regelaars lage tonen LOW (2)
in de neutrale stand op nul zetten.
Draai de regelaars MON (3), EFF (4), LEVEL (5)
evenals de regelaars EFFECT OUT (9), EFFECT
RTN (12), AUX IN (13) en TAPE IN (29)
helemaal naar links in de nulstand.
Plaats alle schuifregelaars van de equalizer (26)
in de middelste stand (nul).
Druk alle toetsen PAD (6) in. Hierdoor zijn de
ingangen op een lagere gevoeligheid ingesteld
en worden ze niet onmiddellijk overstuurd bij
hoge niveaus.
2) Stuur een signaal naar alle aangesloten ingan-
gen 1 – 7 (microfoonaankondiging, testsignaal of
muziekfragment).
3) Om via de aangesloten luidsprekers een signaal
te kunnen horen, draait u de masterregelaar
MAIN (28) eerst iets open.
4) Voeg eerst de ingangssignalen die het luidst
gehoord moeten worden, met de regelaars
LEVEL (5) toe aan het mastersignaal, en stel met
de regelaar MAIN het volume van het mastersig-
naal in. Wanneer een ingang wordt overstuurd,
licht de rode oversturings-LED CLIP (22) op.
Draai de betreffende regelaar LEVEL terug.
Indien een of meerdere ingangsregelaars
LEVEL zeer ver moet worden opengedraaid om
het gewenste niveau te bereiken, plaatst u de
betreffende regelaar eerst weer in de nulstand.
Maak de overeenkomstige toets PAD (6) los,
waardoor het kanaal naar een hogere ingangs-
gevoeligheid wordt geschakeld. Draai de rege-
laar LEVEL weer open.
5) Voeg de overige kanalen die eveneens moeten
worden gehoord, met de betreffende regelaars
LEVEL overeenkomstig toe aan het signaal.
6) Verhoog of verlaag voor elk ingangskanaal af-
zonderlijk de hoge tonen met de regelaar HIGH (1)
NL
B
17