Nederlands
Het motorapparaat pro-
duceert giftige
uitlaatgassen zodra de
motor draait. Deze gas-
sen kunnen geurloos en
onzichtbaar zijn en
onverbrande koolwater-
stoffen en benzol
bevatten. Nooit in afge-
sloten of slecht
geventileerde ruimtes
met het motorapparaat
werken – ook niet met
machines voorzien van
katalysator.
Bij het werken in greppels, slenken of op
plaatsen met weinig ruimte, steeds voor
voldoende luchtventilatie zorgen.
Levensgevaar door vergiftiging!
Bij misselijkheid, hoofdpijn,
gezichtsstoornissen (bijv. kleiner
wordend blikveld), gehoorverlies,
duizeligheid, afnemende concentratie,
de werkzaamheden direct onderbreken
– deze symptomen kunnen onder
andere worden veroorzaakt door een te
hoge uitlaatgasconcentratie – kans op
ongelukken!
Geluidsoverlast en uitlaatgasemissie zo
veel mogelijk beperken – de motor niet
onnodig laten draaien, alleen gas geven
tijdens het werk.
Niet roken tijdens het gebruik en in de
directe omgeving van het
motorapparaat – brandgevaar! Uit het
brandstofsysteem kunnen ontvlambare
benzinedampen ontsnappen.
Tijdens het werk vrijkomend(e) stof,
dampen en rook kunnen schadelijk zijn
voor de gezondheid. Bij sterke stof- of
rookontwikkeling
ademhalingsbescherming dragen.
58
Als het motorapparaat niet volgens
voorschrift (bijv. door geweld van
buitenaf, door stoten of vallen) werd
uitgeschakeld, voor het opnieuw in
gebruik nemen beslist controleren of dit
in goede staat verkeert – zie ook "Voor
het starten".
Vooral op lekkage van het
brandstofsysteem en de goede werking
van de veiligheidsinrichtingen letten.
Motorapparaten die niet meer
bedrijfszeker zijn, in geen geval verder
gebruiken. In geval van twijfel contact
opnemen met een geautoriseerde
dealer.
Niet in de startgasstand werken – het
motortoerental is bij deze stand van de
gashendel niet regelbaar.
Het boorgereedschap en de boorspil
alleen vastpakken als de motor is
afgezet en het boorgereedschap
stilstaat – kans op letsel!
Contact met stroom
geleidende kabels voor-
komen – kans op
elektrische schokken!
Het motorapparaat stevig vasthouden,
zodat plotseling optredende schokken
kunnen worden opgevangen – slechts
met een geringe druk boren.
In een steenachtige
bodem of op plaatsen
waar veel wortels in de
grond zitten uiterst voor-
zichtig te werk gaan.
Boorgaten afdekken en afzetten.
Voor het vervangen van de boor de
motor afzetten en de boorrem
inschakelen – kans op letsel!
Hete machineonderdelen, vooral de
uitlaatdemper, niet aanraken – kans op
brandwonden.
Voor het achterlaten van het apparaat –
motor afzetten.
Het boorgereedschap regelmatig, met
korte tussenpozen en bij merkbare
wijzigingen direct op goede staat
controleren! Beschadigde of botte
boorgereedschappen en messen direct
vervangen.
Trillingen
Langdurig gebruik van het
motorapparaat kan leiden tot door
trillingen veroorzaakte
doorbloedingsstoornissen aan de
handen ("witte vingers").
Een algemeen geldende gebruiksduur
kan niet worden vastgesteld, omdat
deze van meerdere factoren afhankelijk
is.
De gebruiksduur wordt verlengd door:
Bescherming van de handen
–
(warme handschoenen)
Rustpauzes
–
De gebruiksduur wordt verkort door:
Bijzondere persoonlijke aanleg voor
–
slechte doorbloeding (kenmerk:
vaak koude vingers, kriebelen)
Lage buitentemperaturen
–
De mate van kracht uitgeoefend
–
door de handen (stevig beetpakken
beïnvloedt de doorbloeding nadelig)
BT 131