i) Temperatuurmeting
Tijdens de temperatuurmeting mag alleen de temperatuursensor aan de te meten
temperatuur worden blootgesteld. De werktemperatuur van het meetapparaat mag
niet worden onder- of overschreden, omdat dit tot meetfouten kan leiden.
De contacttemperatuursensor mag alleen op spanningsvrije oppervlakken worden
gebruikt.
Voor temperatuurmetingen mogen alle temperatuursensoren van het type K worden gebruikt. De
temperatuur wordt in °C en °F weergegeven. De meegeleverde temperatuursensor is geschikt voor
metingen van -40 tot +400 °C. Met extra sensoren kan het totale meetbereik (-40 tot +1000 °C)
worden bestreken.
Ga voor de temperatuurmetingen als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik "°C".
2. Druk op de knop SHIFT/SETUP (3) om de meetfunctie om te
schakelen naar een weergave in °F.
3. Steek de temperatuursensor met de pluspool in meetbus
°CHzVΩ (7) en met de minpool in meetbus COM (8) (Abb. 9).
4. Op de hoofdweergave verschijnt de temperatuurwaarde in °C
of °F, steeds na indrukken van de knop SHIFT/SETUP (3).
5. Zodra "OL." op het uitleesvenster verschijnt, wordt het
meetbereik (-40 tot +1000 °C) overschreden.
6. Verwijder na beëindiging van de meting de sensor en schakel
de DMM uit.
Bij overbrugde meetingang (bussen: °CHzVΩ – COM) wordt de apparaattemperatuur van de
DMM weergegeven. De temperatuuraanpassing aan de omgeving vindt ten gevolge van de
gesloten behuizing zeer langzaam plaats.
Afb. 9
147