4.4.9 OPVRAGEN EN VERANDEREN VAN HET
PROGRAMMA
Het opgeslagen programma kan ten allen tijde opge-
v
raagd of gewijzigd worden.
Indien een schakelperiode van een willekeurige dag
gewijzigd moet worden, eerst de
gelijktijdig met de draaiknop (i) de betreffende dag in-
∆
stellen.
De
-toets loslaten.
d
agaanduiding knippert.
De overeenkomstige toets van de reeks
indrukken en gelijktijdig de draaiknop (i) draaien tot het
gewenste uur voor het begin van het dag- of nachtregime,
a
angeduid wordt.
Tenslotte de
-toets kort indrukken, waarna de pijl
terugspringt naar de juiste dag.
4.4.10 OVERSCHAKELEN VAN ZOMERTIJD NAAR
WINTERTIJD EN OMGEKEERD
De
-toets indrukken en gelijktijdig met de draaiknop (i)
de juiste tijd een uur verstellen. De geprogrammeerde
schakelperiodes moeten NIET veranderd worden.
5. CASCADEREGELING TAS 21
5.1 ALGEMEEN
U itsluitend te combineren met de TA 210 A.
Met deze regeling worden de aangesloten ketels in
werking gesteld naarmate de warmtevraag stijgt.
pilootketel, die de basiswarmtebehoefte dekt, geeft zijn
pilootfunctie door aan de tweede en eventueel aan de
derde ketel, wanneer de warmtevraag onder 40 % van het
nominaal vermogen van de ketel daalt. (spanning aan de
aansluitingen 2 en 4 van de thermostaat onder 6 V)
Daardoor bekomt men een gelijkmatige werkingstijd voor
alle ketels.
Bij stijgende warmtevraag worden de ketels aangescha-
keld in de volgorde waarin ze aan de TAS 21 aangesloten
zijn. Bij dalende warmtevraag worden ze in omgekeerde
volgorde uitgeschakeld. Het is mogelijk ketels met een
verschillend vermogen, zelfs met warmwaterbereiding,
parallel aan te sluiten. Door de fijne afregeling van het
verwarmingsvermogen en het grote regelbereik, bekomt
men een economische verwarming.
9 .2 MONTAGE EN AANSLUITING
Draai de bevestigingsschroeven los. Trek de afdekkap
van de sokkel. De sokkel dient in de omgeving van de
ketels gemonteerd te worden. De afstand tussen de be-
v
estigingsopeningen in de sokkel bedraagt 85 mm.
De vertrekvoeler wordt op de gezamenlijke vertrekleiding
van alle ketels gemonteerd. Men moet erop letten dat het
w
aterdebiet niet tot nul herleid kan worden.
De circulatiepompen van de ketels moeten in schakel-
stand II (intermitterend) staan.
∆
-toets indrukken en
De pijl voor de
of
De
4.4.9 LECTURE ET MODIFICATION DU PROGRAMME
Le programme introduit peut être lu et modifié à tout
m
oment.
Si l'on désire modifier une période de commutation
quelconque, actionnez d'abord la touche
ment tournez le bouton rotatif (i) pour régler sur le jour où
la modification doit avoir lieu. Relâchez la touche
flèche d'affichage du jour clignote.
Actionnez la touche de la série
à modifier et simultanément tournez le bouton rotatif (i) de
façon à obtenir le réglage souhaité.
A la fin des modifications, actionnez brièvement la touche
. La flèche revient au jour actuel.
4.4.10 COMMUTATION DE L'HEURE ETE VERS
HEURE HIVER ET VICE VERSA
Actionnez la touche
et simultanément tournez le bouton
rotatif (i) pour ajouter ou retrancher une heure.
périodes de commutation programmées ne doivent pas
être modifiées.
5. COMMANDE EN CASCADE TAS 21
5.1 GENERALITES
U niquement à combiner avec le TA 210 A.
Avec la régulation en cascade, les chaudières raccordées
sont mises en service lors de la demande de chaleur. La
chaudière pilote qui couvre la demande de chaleur de
base, cède sa fonction de pilote à la deuxième et
éventuellement à la troisième chaudière, quand la
demande de chaleur descend en dessous de 40 % de la
puissance nominale de la chaudière.
raccordements 2 et 4 du thermostat en dessous de 6 V)
On obtient ainsi une durée de fonctionnement égale pour
t
outes les chaudières.
Quand la demande de chaleur augmente, les chaudières
sont mises en service dans l'ordre où elles sont raccor-
dées au TAS 21. Quand la demande baisse, elles sont
mises hors service dans l'ordre inverse. Il est possible de
raccorder des chaudières de puissance différente, même
avec production d'eau chaude. On obtient un chauffage
économique par le réglage précis et la plage de réglage
étendue.
9 .2 MONTAGE ET RACCORDEMENT
Dévissez les vis de fixation.
socle.
Le socle doit être installé à proximité des
chaudières. La distance entre les points de fixation dans
le
socle est de 85 mm.
La sonde de départ est installée dans la conduite départ
commune de toutes les chaudières. Veillez à ce que le
d
ébit eau ne soit jamais nul.
Les circulateurs des chaudières doivent être en position II
(intermittente).
∆
et simultané-
∆
. La
ou
de la période
Les
(tension aux
Retirez le couvercle du
25