3. Steek de pin (afb. 12.D) in de gaten
van de houders (afb. 12.C) en van de
zijdelingse aflaatdeflector, doorheen
de windingen van de veer (afb. 12.B)
tot het open uiteinde ervan helemaal
uit de meest interne houder komt.
4. Steek de stift (afb. 12.E) in de
opening(afb. Do.1) van de pin (afb.
12.D) en verdraai de pin zodat de twee
uiteinden (afb. 12.E.1) van de stift (met
behulp van een tang), geplooid worden,
zodat de stift niet los kan komen en zo
de pin kan doen vrijkomen (afb. 12.D).
Waak erover dat de veer op
correcte wijze werkt en de zijdelingse
aflaatdeflector stabiel op zijn plaats
houdt in de lage stand, en zorg ervoor
dat de pin goed geplaatst is en niet
per ongeluk naar buiten kan steken.
BELANGRIJK
Voor de modellen
met mogelijkheid tot zijdelingse aflaat:
controleer dat de bescherming van
de zijdelingse aflaat (afb. 21.A) laag
is gesteld en wordt geblokkeerd door
de veiligheidshendel (afb. 21.B).
BELANGRIJK
Voordat de demontage
of het onderhoud van de deflector wordt
uitgevoerd, moet de veiligheidshendel
(fig. 21.B) geduwd worden en moet de
bescherming van de zijdelingse aflaat (fig.
21.A) hoog gesteld worden om de demontage
ervan toe te staan.
OPMERKING Voor de demontage
van de deflector moeten de handelingen
van de montage in de omgekeerde
volgorde uitgevoerd worden.
5. BEDIENINGSELEMENTEN
5.1 REMPEDAAL
Dit pedaal activeert de rem op de
achterwielen (afb. 13.A, 14.A)
5.2 PEDAAL VOORUITVERSNELLING
Met dit pedaal wordt de wielaandrijving
ingeschakeld en wordt de snelheid van de
machine vooruit geregeld (afb. 13.B, 14.B):
1. Voorwaartse versnelling
2. Vrije stand Als het pedaal wordt
OPMERKING De conditie van "Vrijstand"
wordt gesignaleerd door het oplichten
van de controlelamp (afb. 16.F).
OPMERKING Als het pedaal wordt
geactiveerd wanneer de handrem (afb. 13.D)
is ingeschakeld, wordt de motor stilgelegd.
5.3 PEDAAL ACHTERUITVERSNELLING
Met dit pedaal wordt de aandrijving in
de achteruitversnelling geactiveerd,
en wordt de snelheid van de machine
geregeld (afb. 13.C, 14.C):
1. Achteruitversnelling Door de
2. Vrije stand Als het pedaal wordt
OPMERKING De conditie van "Vrijstand"
wordt gesignaleerd door het oplichten
van de controlelamp (afb. 16.F).
OPMERKING Als het pedaal wordt
geactiveerd wanneer de handrem (afb. 15.D)
is ingeschakeld, wordt de motor stilgelegd.
5.4 BEDIENING ONTGRENDELING
HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
Deze bediening heeft twee posities,
aangeduid door een plaat (afb. 13.Do, 14.D):
1. Aandrijving ingeschakeld:
NL - 10
Door de druk op het pedaal te
verhogen, neemt de snelheid
van de machine geleidelijk toe.
losgelaten komt het automatisch
weer in de vrije stand terug.
druk op het pedaal te verhogen,
neemt de snelheid van de
machine geleidelijk toe.
Het inschakelen van
de achteruitversnelling
dient uitgevoerd te worden
als de machine stilstaat.
losgelaten komt het automatisch
weer in de vrije stand terug.
voor alle gebruikscondities, in
bedrijf en tijdens het maaien..