Publicité
- Voor een afzonderlijke meting drukt u op de toets „TEST" (4) en houdt u deze gedurende de meting ingedrukt. Op
het display wordt na korte tijd de isolatieweerstand en de actuele test-hulpspanning weergegeven. Wacht tot de
waarde op het hoofddisplay is gestabiliseerd. Dit kan een paar seconden duren. Laat de toets „TEST" los om de
meting te onderbreken. De laatste meetwaarde wordt vastgehouden (op display „HOLD") en het meetcircuit wordt
ontladen.
- V oor een continue meting drukt u op de toets „LOCK" (2). Op het display verschijnt „LOCK" en het slotsymbool.
Druk kort op de toets „TEST" (4) om de isolatietest te starten. De continue meetmodus is nu gedurende 10 minuten
actief. Daarna wordt het meetapparaat automatisch uitgeschakeld. Indien u de meting voortijdig wilt stoppen, drukt
u op de toets „TEST". De laatste meetwaarde wordt vastgehouden (op display „HOLD") en het meetcircuit wordt
ontladen.
- Z odra „OL" (voor Overload = overbelasting) op het display verschijnt, hebt u het meetbereik overschreden of is het
meetcircuit hoogohmig.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
f) HOLD-functie
De HOLD-functie bevriest de huidige meetwaarde op het display om deze rustig te kunnen aflezen of verwerken.
Zorg bij het testen van spanningvoerende leidingen dat deze functie bij aanvang van de test is
gedeactiveerd. Er wordt anders een verkeerd meetresultaat gesimuleerd.
Voor het inschakelen van de HOLD-functie drukt u kort op de toets „HOLD" (3); een geluidssignaal bevestigt deze
handeling en „HOLD" wordt op het display weergegeven.
Om de HOLD-functie uit te schakelen, drukt u nogmaals op de toets „HOLD" of verandert u de meetfunctie.
g) ZERO-functie
De ZERO-functie is alleen in de meetbereiken 400 Ω, 1000 V/DC en 750 V/AC actief.
Met de ZERO-functie is een nulinstelling van de displays resp. een snelle relatieve meting mogelijk om bijvoorbeeld
componenttoleranties te kunnen weergeven. De referentiewaarde wordt gemeten, in het interne geheugen opgesla-
gen en van de volgende metingen automatisch afgetrokken. Zo kunnen eenvoudig de afwijkingen tot de referentie-
waarde worden weergegeven.
- S luit het meetobject zoals beschreven bij de „Weerstandsmeting" of "Spanningsmeting" aan. Wacht tot de meet-
waarde is gestabiliseerd.
- Druk in de meetmodus op de toets „ZERO" (6). Op het display verschijnt „ZERO" en de weergave wordt op nul
gezet. De referentiewaarde is opgeslagen.
- Zet de differentiaalmetingen op de andere meetobjecten voort.
- Druk nogmaals op de toets "ZERO" om de functie te deactiveren.
Na een wisseling van het meetbereik resp. de meetfunctie wordt het ZERO-geheugen gewist.
75
Publicité
