•
Zorg voor voldoende licht-donkercontrast. Indien nodig moet de ondergrond van het te me-
ten object daar waar de reflectiestrook wordt aangebracht, matzwart geschilderd worden.
Het gebied dat niet reflecteert moet altijd groter zijn dan het reflecterende gebied.
•
Schroef altijd het meegeleverde opzetverlengstuk (11) in de schroefdraad (4). Het uitvoeren
van metingen zonder het verlengopzetstuk kan leiden tot instabiele meetwaarden.
Contactmeting
2
1. Schroef het verlengopzetstuk (11) in de schroefdraad (4) van het apparaat.
2. Schroef dan de adapterhouder (10) in de schroefdraad van het verlengopzetstuk.
3. Kies een van de drie contactadapters:
- buitenconus (9) geschikt voor concave aseinden
- binnenconus (8), geschikt voor spits uitlopende aseinden
- wrijvingswiel (7), geschikt voor het meten van bandsnelheden (bijv. V-riemen, lopende
banden, lintzagen, etc.)
4. Aan de onderkant van de contactadapters bevinden zich twee korte en twee lange sleuven.
Zet de betreffende contactadapter zo op de as van de adapterhouder dat een van de korte
sleuven op de vergrendelingstang van de as geplaatst is.
10. Metingen uitvoeren
1. Druk kort op de toets MEAS (6) om het apparaat aan te zetten.
2. Druk een aantal keer op de toets MEM (2) om een van de tien geheugenplaatsen te kiezen
(DATA 0 tot DATA 9). De indicator die de geheugenplaats aangeeft, verschijnt rechts onderin
het beeldscherm (3).
Verdere informatie over het in het geheugen opslaan vindt U in het hoofdstuk "Meet-
waarden opslaan / aflezen".
3. U kunt kiezen uit twee eenhedenvolgorden. Houd de toets MODE (5) ong. 3 seconden lang
ingedrukt om de andere volgorde te kiezen.
4. Druk dan zo vaak op de toets MODE totdat bovenin het beeldscherm de gewenste weer-
gaveeenheid verschijnt.
52